Ten tweede: Zuster Adam, de moederlijke, verraderlijke goedzak. Zij neemt vaak kleintjes op om ze op haar schoot te wiegen en legt dan haar drie kinnen langs hun wang. Haar boerse stem wiegt in slaap, kapselt in. Zelfs een Hottentot weet hoe gevaarlijk een moeder van dat slag is, hoe snel dit moederlijk gevaarte op haar as kan draaien en oren omdraaien, twee oren tegelijk.
Ten derde: Zuster Kris, zo genaamd omdat zij een mes is. Die heeft geen praatjes voor de vaak, die gaat regelrecht op haar doel af en dat doel ben jij. Toch heeft Louis haar eens horen zingen in haar eentje in de turnzaal.
Hoe laatdunkend deze drie ministers van Moeder-Overste ook over elkaar praten, zij vormen een regering. Kijk maar als zij in elkaars buurt komen, in de kapel bijvoorbeeld, hoe zij elkaar doordringende blikken toewerpen, hoe hun wenkbrauwen, neusvleugels elkaar seinen geven, hoe ze naar elkaar toe zeilen alsof magneten onder hun borstrokken elkaar aanzuigen, hoe slinks hun ellebogen elkaar raken als zij langs elkaar heen moeten. In het Slot moeten zij gedrieen een apart conclaaf vormen, bekers vol mede drinken, de drank van gist en honing in het land van Kanaan en bij de Oude Belgen, waardoor zij een helder inzicht krijgen in het anders onoverzienbaar netwerk van wetten, voorschriften, bepalingen dat zij beheren. Vier Sterke Vrouwen die meer dan alle andere Zusters de bruiden van Jezus zijn.
'Ik zou toch een keer de ringen van die drie willen zien, wat voor een speciale inscriptie er staat.' (Byttebier.)
'Zij zijn de baas uit puur venijn.' (Dondeyne.)
'Of zij hebben een grotere bruidsschat meegebracht dan de anderen.' (Goossens.)
'Of strengere studies gedaan.' (Vlieghe.)
De Apostelen zongen op de melodie van het Ros Beiaard van de kleintjes: ''t Ros luiaard heeft twee monden, een van boven e-en een van onder,' en gingen uit elkaar met de rechterhand geheven. 'Ugh!'
Tijdens de les Aardrijkskunde door Zuster Sapristi voelde Louis zich onbehaaglijk. Ontevreden met de mislukte intronisatie van Goossens. Goossens had alles veel te vanzelfsprekend gevonden, hij had meer ontzag, pijn, angst moeten voelen. Waarschijnlijk had Vlieghe er luchtigjes over gedaan bij de voorbereiding. Louis peuterde aan de korsten snot die aan de bank geplakt zaten. De grenzen van de Verenigde Staten van Amerika. De Noordelijke IJszee, de Stille Oceaan ten Westen. Het klimaat: ijskoudig, verzengend, gematigd. Op welke tijd komt een snelbericht uit Chicago op 5 oktober aan te Antwerpen? Over welke landen gaat de steenbokskeerkring? Chili heeft salpeter, de merenstreek kopererts.
Op de speelplaats stonden Zuster Imelda en Zuster Kris, zij leken onder de indruk van iets heel treurigs. Zij zwegen toen Louis langskwam. Omdat hij niet wou onderdoen zei hij: 'Zusters, ik ben triestig. Want mijn moeder is van de trap gevallen.'
Beide Zusters keken eerst ongelovig en toen barstte Zuster Imelda in een voor haar doen wilde lach uit. 'Ja,' zei ze. 'Natuurlijk.'
'Hoe hoog was die trap dan, Louis?' vroeg Zuster Kris.
Hij wees naar het raam boven de ingang van de refter.
'En heeft zij haar eigen zeer gedaan?' Zuster Imelda kon haar lach maar niet in toom houden. Ook Zuster Kris sloeg haar hand voor haar mond. 'Waar?'
'Waar? Ja, waar?'
'Aan haar knieen, aan haar nek,' zei Louis.
Zuster Imelda veegde haar ogen af. 'En de rest niet zeker?' zei ze als in een snik. Weer sloot een wazige wand zich rond Louis. Hij zou nooit leren wat die onvatbare verwijzingen, die lacherige codes betekenden. Het was een domein voor de Zusters of voor de grote mensen waar je met achttien uur studeren per dag nog niet in binnen kon geraken. Hij voelde een schaapachtig glimlachje over zijn mond komen, als een muilband. Hij knikte de Zusters toe en wachtte. Maar de bel ging en de Zusters schoven naar de kapel.
Louis nam het zijn moeder kwalijk dat haar val aanleiding was tot misverstanden, ondoordringbaar geproest. Wat was zij nu aan het doen in Walle? Zeker het huishouden niet. Zij lag in bed en verfde haar vingernagels terwijl zij naar Radio Walle luisterde: Naar de komieken Wanten en Dalle.
Die avond nam Zuster Engel hem bij de arm, leidde hem naar de binnentuin met de coniferen. 'Ik ga u iets vertellen, maar zweer me dat gij niet gaat rondbazuinen dat ik het u verteld heb.'
'Ik zweer het. Op het hoofd van mijn vader.'
'Er is thuis niets gebeurd dat erg is. Ik zie dat gij er mee inzit dat uw Mama van de trap gevallen is, maar dat is een manier van spreken, grote mensen vinden dat zij het zo moeten uitleggen in plaats van gewoon de waarheid te zeggen. Uw Mama is niet gevallen, zij is alleen in het hospitaal gebracht omdat zij een kindje verwacht, ge gaat er een zusterke bij hebben of een broerke, Onze Lieve Heer moet het nog uitzoeken, uitkiezen, zijt ge niet content?'
'Een zusterke?' Louis zag een miniem wezentje in nonnenkleren over de speelplaats rennen, juichend, recht in Mama's gespreide armen.
'Of een broerke? Wat zoudt ge 't liefst hebben?'
Tranen van woede spatten uit zijn ogen, om de vernedering, om de gore grap.
'Zeker een broerke, dat ook in 't pensionaat komt en waar ge voor kunt zorgen?'
Louis stamelde iets. Tot zijn schaamte welde een gesmoorde gil uit zijn mond. Hij rende weg. Zag uit zijn ooghoek hoe Zuster Engel hem achterna wou zitten. Rende harder over de bedrieglijke speelplaats, het lafhartige plein, langs het schamper lachende vee van Hottentotten dat naar hem wees. O, hoe simpel, hoe makkelijk hadden zij met zijn allen hem kunnen bedriegen, Mama het meest, die zoals altijd met haar man had samengezworen tegen haar enig kind in de vesting van de nonnen.
In de refter hield Louis onafgebroken zijn blik op de karnemelkse pap gericht waarvan hij drie borden at. Zuster Adam sprak over het mariale jaar, over de zegening Urbi et Orbi die de Heilige Vader, onwel door de zorgen over de oorlogswolken boven Europa, uitgesproken had in de basiliek Marie Majeure gewijd aan Onze Lieve Vrouw. De maagd heeft een kind van de Heilige Geest gekregen, mijn moeder is niet beter dan de laagste dieren des velds.
Niet zo lang geleden dacht hij (en Vlieghe en Dondeyne geloofden het ook) dat moeders pijn in hun buik kregen, de weeen, en dan snel naar de wc waggelden, hurkten, kakten, dat de drol meteen door buurvrouwen uit het water werd gehaald voor hij kon smelten, en op het zeil van de keukentafel werd gelegd, waar hij door teder tegen elkaar koutende ouders tot een kind werd geboetseerd, waarop, door intens gebed opgeroepen, vanuit het raam of de schoorsteen een wind begon te waaien die neerstreek over de bruine klei, de adem van God die leven blies in de stront die kleuren kreeg en als van rubber begon te plooien en zich uit te rekken, en dan brulde naar zijn Mama om de eerste papfles.
Dat, met vage variaties, dachten zij allen toen zij nog Hottentotten en geen Apostelen waren, en even stom als de zwarten in Belgisch Kongo die zoals het in het Aardrijkskundeboek staat, weinig ontwikkeld zijn en in de sleur van oude gewoonten gevangen blijven, want iets uitvinden of verbeteren kunnen zij niet. Het was een even groot bijgeloof als het ingeworteld bijgeloof der zwarten dat, met hun verderfelijke zeden en wanordelijk leven, de grootste oorzaak vormde voor het verval van het negerras.
Louis ging steels naar de slaapzaal, pakte er een schrift in een moirezwart omslag, en schreef gejaagd neer: 'Mijn Peter is de grootste Farizeeer. Samen met zijn eerstgeborene, mijn vader, wil hij van mijn onwetendheid gebruik maken om met mij de zot te houden. Ik wil geen zusterke en geen broerke, tenzij men mij in ruil daarvoor naar een school laat gaan waar er geen laffe leugenaars als meesteressen zijn. Behalve Zuster Engel die het goed meent.'
Daarna ging hij bij Vlieghe zitten op de draaimolen en zei, zonder de amandelvormige ogen te zoeken, dat zijn moeder gauw beter zou worden. 'Dat is goed,' zei Vlieghe en Louis wilde de waarheid vertellen die zopas was opengebroken als een puist, 't lag op de punt van zijn tong, en wie kon hij meer vertrouwen dan Vlieghe, die de schoonheid van de goedheid had? Geen onschuld, maar een (zoals bij Sint Jan Berchmans) bedwingen van de kwaadaardigheid. Maar hij hoorde zichzelf zeggen: 'Mijn grootvader, die tegelijkertijd mijn Peter is zoals het de gewoonte is bij eerstgeborenen, is het die mijn moeder van de trap geduwd heeft, hij denkt dat hij vrijuit gaat en dat het in het geniep gebeurd is maar Madame Piroen van de overkant die haar ramen aan het sponzen was keek net door het ossenoog van de trapgang. Zij durft niet naar de politie te gaan omdat mijn Peter veel relaties heeft, ook onder politiecommissarissen. Moet daar geen vergelding op volgen?'
'Zijn benen breken met een kolenpook,' zei Vlieghe, de goedheid.
'Of vergif doen in zijn soep, elke dag een beetje zodat zijn maag verschrompelt en er gaatjes in branden.'
Byttebier, die ze niet hadden horen naderen, hing als een aap aan een stang van de draaimolen.
'Zaadjes van lupines,' zei hij. 'Dan raakt hij verlamd.' Zij gingen in Zuster Imelda's tuin zoeken, maar vonden geen lupines. Het bleek ook dat Byttebier niet goed wist hoe ze eruit zagen. In de speelzaal vulden ze gedrieen de kaart van Duitsland in met kleurpotloden. Vlieghe die het Noorden moest doen in lichtgroen ging natuurlijk over de grens, de randen van de zomerluchtblauwe Baltische Zee kregen wier, Louis kleurde de Zwabische Hoogvlakte en Karinthie in sepia. Toen zij langs kwam aaide Zuster Adam over Vlieghes haar. Zij mocht. Alhoewel hij mijn Vlieghe is, mogen ze hem bewonderend aanraken.
Dat kind, dat kind dat in Walle te voorschijn zal komen. Als het een meisje wordt zal zij met Mama samenspannen. Hoe komt het te voorschijn, wat is er zo zondig aan dat ze het hebben over een ooievaar, bloemkolen of van de trap vallen? Verleden zomer zei Nonkel Omer, die de naam heeft een komiek te zijn en op Mama lijkt, wijzend naar de bloemkolen in Meerkes tuin: 'Kijk, daar tussen die knobbels onder de blaren, daar groeien ze, de kinderen. En de grootste bloemkool ter wereld staat in Amerika in de tuin van de Dionnes, daar zaten er vijf in, in een keer.'
Maar hoe is de overgang? Het ene moment zit zo'n kind achter de vetlagen in iemands buik en dan deed het zeer en scheurde er iets en lag er daar een roze worst in de armen van de Heilige Maagd, mongools, gezwachteld, en dat iets reikte naar Maria's stralenkrans. En wat scheurde er precies? Die gutsende veellippige opening die je bij koeien ziet en die op de tekeningen staat van Den Dooven, die hij, als er onverwachts een Zuster opduikt, verfrommelt en inslikt. En als die nieuwe verwant, die er uit zal zien als zijn Peter met een stomp neusje, als Papa met iele wenkbrauwen, als ik met mijn oren, en die een naam zal krijgen en gedoopt worden, als hij nu eens een bult heeft? De Grieken sloegen zo iemand meteen de kop in. Of legden hem als vondeling op de rotsen voor de berggeiten die daar vleesetend zijn.
Overigens, waar werd zo'n kind gemaakt? Volgens Dondeyne in bed, maar dat was prietpraat van een Hottentot, in een bed vrijen ze, de grote mensen, wrijven tegen elkaar omdat ze dat lekker vinden, maar als een Papa zijn straal pis richt en de opening van een Mama besproeit, dat doen ze toch nooit in bed, maar in een badkamer en wie geen badkamer heeft doet het in de keuken, zodat er makkelijk door een Mama kan opgedweild worden.
Die broer die geboren zou worden riep vele onzekerheden op, de mogelijkheden waren veelvuldig, glazig, onduidelijk. Naar het beeld en de gelijkenis van God. Maar hoe? Eigenlijk was ik niet ontevreden met de stompzinnige uitleg over een uit drek geknede dwerg. Het heeft mij nooit gestoord, ik vond het zeer aannemelijk, overzichtelijk, duidelijk. Die nieuwe uitleg zal misschien later net zo vals blijken te zijn. Een kind floept met veel gekrijs van die vrouwen uit die plooi, goed, dan verschijnen de engelen bij het doopsel, de engel van het gebeente, de engel van de spieren, de engel van de zenuwen en nog een ongeregeld troepje naamloze engelen, en allen wurmen zij zich, onzichtbaar als Miezers, dwars door de huid en de ingewanden van het kind en vormen daar een draderige koek die onlichamelijk blijft en die men de ziel noemt. Door het water dat de Priester sproeit over de schedel - waar een gat in zit dat pas dichtgroeit na het doopsel want anders geraakt de Heilige Geest niet in je hersenpan - sist die hete onlichamelijke koek en verspreidt zich als damp door heel je lichaam. Zo ging het ook met de eerste twee op aarde die lagen te bleiren van angst tegen de betonnen muur die het Paradijs omsloot. God deed alsof hij niet thuis was, deed niet open, pas weken en weken later kreeg hij medelijden met die schruwelende twee voor zijn deur en heeft hij ze gedoopt in de Jordaan en toen piste Adam in de buik van Eva en werden Abel, de goedheid met het gezicht van een piepjong vosje, en Kain die harig was als een zwarte poedel, geboren. Kain die een van de eerste duivels in mensengedaante was.
'Nooit zal de duivel mijn meester zijn.'
'Van mij ook niet,' zei Vlieghe.
'Wij moeten ons verzetten tegen de bekoring.'
'Anders branden wij,' zei Vlieghe. Die avond zwoeren zij voor de zoveelste maal dat zij beiden missionaris zouden worden in Kongo waar de Protestanten, met meer geld en meer listen dan de Katholieken, het overwicht konden krijgen. Maar zij werden het niet eens over de ligging van hun missiepost. Louis zag iets in de rijkbesproeide streken met de dichte wouden, Vlieghe meer in de droge gebieden met harde, stekelige planten die men de brousse noemt.
VII De Miezers
Het was Vandenabeele die de koe aanwees. Vandenabeele vermenigvuldigt de hele dag. Sedert hij het geleerd heeft doet hij niet anders, in de rand van boeken, op vieze blaadjes papier, in het vaagste schijnsel 's morgens vroeg, onder de lantaarn van de speelplaats waar men soms witte konijnenkeutels van propjes papier vindt die als men ze lospelt Vandenabeeles vermenigvuldigingen openbaren; als Vandenabeele bezig is en je vraagt hem iets dan snauwt hij je af, verbeten bezig met de grijs-potlodige, meteen smoezelige, ongave cijfers en kruisjes en streepjes, hij vermenigvuldigt een aantal aardappels met een aantal schoenveters.
Tijdens de wandelingen probeert hij van alles in zijn hoofd te vermenigvuldigen maar dat lukt niet.
'Kijk,' zei Vandenabeele, 'daar, die koe.'
'Wat is er van?'
'Zie je ze niet, die ene koe?'
Louis zag het meteen, het was de dode koe Marie. Niet echt natuurlijk, maar tussen de bruinrode gevaarten in de wei een witte koe die Baekelandt slordig met zwarte verf beschilderd had ten teken van rouw, om hem te herinneren aan de dode Marie.
'Zeveraar, zot.'
'Waarom heeft hij ze dan niet helemaal zwart geverfd?'
'Hij had geen verf meer,' zei Louis.
Zij gierden, de Hottentotten die zich voor Apostelen uitgaven. Louis lachte mee. 'Nee,' zei hij toen, 'dat was een grap. De reden is dat het een dubbele rouw is. Een Vlaamse, in het zwart, en een Chinese, waar de kleur van de rouw wit is.' Dat vonden ze te onnozel. Ze lachten niet.
'Het is een Hollandse koe en dat is al,' zei Byttebier. De koe kwam naar Louis toe.
Gewoonlijk werd er gewandeld tot aan de grens van Markegem, tot op de heuvel waar de villa van dokter Gevaert stond. Dokter Gevaert wou burgemeester van Haarbeke worden met behulp van socialistische propaganda. Niet een serieuze zieke liet zich door hem behandelen. Volgens Byttebier, wiens vader verleden jaar op de Zeppelin-weide in Neurenberg geweest is waar duizenden leiders in fakkeloptocht voor hun Leider defileerden, zal dokter Gevaert een dezer dagen een goeie rammeling krijgen van de Vlaamse nationalisten. Op een avond, met de matrak op zijn volksvijandige snuit. 'Wij hebben hem gewaarschuwd,' zei Byttebier, 'en hij veegt er zijn broek aan. Als wij met hem afgerekend hebben, zal hij zijn eigen mogen verzorgen, de dokter.'
Maar dit keer haalde de schoolwandeling de heuvel niet, want de kleintjes sleepten met hun voeten, lieten zich zakken. Jongbloed en Pauwels moesten hen overeind trekken, meesleuren. De kleintjes bleirden, de groten deden hen na, gebalk en gemiauw in de weiden, geschreeuw van Zuster Adam.
De koe kwam op Louis af, die de koe Marie vermoord had doordat hij Baekelandt niet had willen helpen. Het harig wit van haar vel werd grauw, zonder dat er een wolk voor de zon schoof. Zij knikte met haar kop en schudde toen: 'Neen, neen.' Toen draaide zij haar achterste naar Louis, zette haar achterpoten wijd uiteen en knielde met haar voorpoten, loeide, het achterstel met de gave, in regelmatige patronen gekoekte korsten bleef overeind. De roodbonte koeien bleven op een afstand kijken. De koe keek om naar Louis, de witte wimpers knipperden.
'Marie,' zei Louis zachtjes.
De koe hief haar staart, de aarsopening en de lellen van de vlekkerige gleuf er onder verwijdden, zwollen, werden paars, alsof zij van binnenin met een fietspomp opgeblazen werden, blaren en vellen stulpten naar buiten, een rode klont vlees perste zich naar buiten, een geblutst en bloedbespat babygezicht, dat een driedubbele kin had en volgepropte wangzakken en tussen twee gezwollen oogleden twee gitzwarte krentjes van ogen die glommen en meteen doofden. De koe zakte door haar poten, bedolf de verschijning onder haar flanken.
'Hebt ge dat gezien?'
'Wat?' vroeg Dondeyne en pulkte aan zijn groot, ziek, rood oor.
'Wat er in die koe zat.'
'Wat dan?'
'Een kind.'
'Een kalf?'
'Een kind.'
'Seynaeve,' zei Zuster Adam bits, 'help die kleine gasten een beetje. Wij gaan veel te laat zijn voor het lof.'
Na het lof, toen het donker begon te worden, bedaarde Louis, hij vond vele verklaringen voor wat hij gezien had.
'Ik heb de koningin van de Miezers gezien,' zei hij tegen Vlieghe.
'Hoe zag ze eruit?'
'Zoals de koningin van de mieren honderd keer dikker is dan een mier...'
'Bij de bijen is dat, sukkelaar.'
'Zij heeft een kindergezicht. Ik denk dat mijn Peter er zo uitgezien heeft toen hij geboren werd, in 't jaar 1880 of daaromtrent.'
'En wat deed ze?'
'Zij zag mij en meteen beval zij aan de koe om haar weer te verbergen in haar eigen...' Hij durfde niet te zeggen: 'gat'. 'Dat betekent dat, als zij zich laat zien...' Zijn stem sloeg over.
'Als zij zich openbaart...' Hij stokte voor het ongelovig trekje op Vlieghes gezicht, ging toch door. 'De Miezers hebben haar gevraagd zich te openbaren...'
'In de kont van een melkfabriek?'
'In de heilige koe Marie.'
Vlieghe zuchtte en ging naar de recreatiezaal, waar de andere Apostelen zaten te tekenen. Huizen. Voor later, als zij in de wereld zouden komen. Zullen komen, want er is bevrijding in zicht. Zij mogen niet langer dan na hun plechtige communie in het Gesticht blijven, tenzij met een speciale dispensatie van de Bisschop. Zoals Mortelmans die al het begin van een snor vertoond had. Louis had persoonlijk gevoeld aan het met snot doorweekte dons. Mortelmans mocht blijven doordat zijn oom, de kanunnik, bemiddeld had omdat zijn vader als weduwnaar niet voor zijn zoon kon zorgen. Mortelmans bleef op een dag, zonder enige verklaring, weg. De Zusters wilden niet zeggen waarom of hoe.
Het enige levensteken van Mortelmans na zijn onverklaarbare verdwijning was een doodsprentje dat in een envelop zonder afzender aan Byttebier was gericht. De dode was Z.D.H. Mgr. Kamiel van Ronsle, eerste Apostolische Vicaris van Belgisch Kongo en Leopoldstad, te Boma overleden op 14 november 1938. Onder de gedrukte tekst stond er in blauwe inkt en wat uitgevloeid: M.M., wat niets anders kon betekenen dan Marcel Mortelmans.
De huizen van de Apostelen hadden alle mogelijke vormen. Die van Vlieghe waren gebogen omdat Vlieghe geen rechte lijnen kon trekken, alles week, boog, krulde. Ook zijn grondplannen. Byttebier maakte te hoge kamers, zijn huizen leken op kathedralen, in de hoek van elke kamer stond een ladder om de bovenkant van de ramen te kunnen wassen. Dondeyne tekende hutten, stulpjes waarvan de wanden helemaal bedekt waren met versierselen, meestal in kruisvorm. Louis tekende dozen die op elkaar gestapeld waren omdat hij vele kamers voorzag voor een kroostrijk gezin, de dozen konden kegels of kubussen zijn. Goossens had een zwak voor landhuizen in de vorm van schoenen, een van zijn huizen had de vorm van de Italiaanse laars.
Pagina's vol dennenbomen op een rij, balken in een onoverzienbaar gewirwar, veel bogen, overal kijkgaten, hoge kolenkachels, tuintjes, wc's, wankele torentjes om gevangenen in te houden, kapellen verbonden met de keukens. Meestal zat in de rechterhoek van de tekening een ronde zon met stralen die dwars door de muren schoten, linksbovenaan stond amegg, Alles ter Meerdere Eer en Glorie van God.
Wat Louis aan niemand vertelt, is dat hij af en toe in het geniep het Slechte Huis tekent dat aan de linkerkant van het bos staat als de school in de richting van Walle wandelt. Steevast, als de sliert leerlingen op die hoogte komt, wijst de begeleidende Zuster naar de andere kant. 'O, kijk eens, die duiven daar!' - 'He, de rook uit de pannenfabriek!' - 'O, wat een lief geitje!' De Zuster controleert dan of alle leerlingen wel die kant opkijken, twintig stappen lang, tot het zicht op het Slechte Huis hun ontnomen is door de abelen. Het Slechte Huis is beige geverfd waarop de rode krulletters 'Titanic', het heeft ondoorzichtige ramen, waarachter men in een bepaalde stand van de zon een in het wit geklede vrouw zou moeten kunnen zien. Die vrouw ontvangt veel reizigers en laat ze 50 frank betalen voor een gewoon glas water. Louis tekent de gevel, de letters, de gefronste gordijnen van de eerste verdieping, een wijde kamer met zes zetels rond een lage tafel, maar dat krijgt hij nooit goed in perspectief, ook de gestalte in een witte jurk lukt nooit. Wel heeft hij de vrouw op een apart blaadje getekend, zij droeg een tekkel op haar voorarm en daarvoor heeft Louis een plaatje van de Goede Herder met een Lam gekopieerd. Maar toen hij de plooien van de jurk met een zacht potlood Swiss made Caran D'Ache schaduwen gaf, begon hij plots heftig te zweten, God ziet u, hij verfrommelde de tekening en keek drie dagen lang naar zijn rechterhand of die niet begon te verdorren aan de vingertoppen. Toen dit uitbleef kerfde hij met zijn kroontjespen een kruis in het slappe vel tussen duim en wijsvinger en wreef er inkt in.
Het Slechte Huis herbergt slechte mensen, maar die komen en gaan, de enige die er vast verblijft is de in het wit geklede Maria Magdalena die Jezus' voeten waste en afdroogde met haar welig, rood haar. Een tijdje lang hebben de Apostelen gedacht dat Mortelmans in het Slechte Huis zijn toevlucht heeft genomen de eerste dagen van zijn vlucht, en daar in zonde heeft geleefd tot de eigenares hem heeft weggejaagd uit de Slechte Tempel, omdat hij in zondigheid zelfs de zondigste bezoekers ontsteld deed staan. Maar daar zijn de Apostelen op teruggekomen, Mortelmans was te stom om een zondaar van formaat te zijn. Louis denkt dat hij de dood gevonden heeft in een ver land, aan de grens van Tirol bijvoorbeeld, Mortelmans loopt door een bietenveld, een Duitse tweedekker ontdekt hem vanuit de lucht, duikt, scheert over Mortelmans die van louter angst over een rotsblok struikelt, met zijn slaap tegen een grote kei aankwakt, zijn hersenen gutsen uit zijn oor.
Wij hadden het kunnen, moeten zien aankomen. Want er was iets mis met Mortelmans. Hij kon niet tegen de lucht van het Gesticht, het stof dat uit de bakstenen muren waaide of uit de afbladderende verf van de ramen. Had hij niet eens blaren op zijn gezicht gekregen als krullerige kwartjes? Of was het de lucht uit de nonnenkleren? Of was het de eerste openbaring (zonder dat je ze zag) van de Miezers?
De Miezers waren twee jaar geleden opgedoken. Zoals naar de herkomst van kinderen is naar hun oorsprong verbeten gezocht. Zij kwamen voort uit zonnestralen die blijven hangen als de zon is ondergegaan. Uit de damp tussen de grassprieten. Uit de onzichtbare keutels die de engelen verspreiden als ze diarree hebben. Uit de dauwdruppels. Uit de zweetdruppels van God. Duizenden werden elke seconde geboren en daarvan sterft meteen tachtig procent. Alle Miezers samen vormen slechts een zandkorreltje in de wimpers van de Heilige Geest.
Miezers lachen altijd, wat er ook gebeurt, ook bij het ergste dat je kan bedenken. Onhoorbaar, onzichtbaar, toch weet je dat ze lachen.
'Vertel verder over de Miezers,' zei Vlieghe.
'Alsjeblief,' zei Vlieghe zo lang geleden.
'Toe, Louis,' zei Vlieghe en hij streelde mijn knie.
'De vrouwelijke Miezers hebben een vel van bloemen. Hun haar verandert van kleur naar gelang hun gevoel van het moment.'
'Alleen de vrouwen?'
'Alleen de vrouwen.'
'Welke kleuren?'
'Als een Miezervrouw kwaad wordt, lacht ze natuurlijk, maar haar haar, wenkbrauwen, wimpers worden tomaatrood. Je kunt een Miezervrouw haar leeftijd schatten aan zoiets, want als zij jong is en het haarkleur-wisselen nog niet goed geleerd heeft, blijft het haar roze. Als zij rouwen, bijvoorbeeld als de zon opgaat en zij merken dat er heel veel van haar zusters gesneuveld zijn, wordt het haar pikkezwart met zilveren stipjes.'
'En als zij content zijn?'
'Grasgroen.'
'Als zij jaloers zijn, als Zuster Kris?'
'Geel. De kleur van een eidooier.'
'Zij eten alles wat zij zien. Behalve wat horizontaal beweegt, zoals, ik zeg maar iets, wormen of padden, want zij zijn verticaal ontstaan uit de val van zonnestralen. Maar verder slikken ze sigaren, schoenveters, snoep van de kleintjes, wasknijpers.'
'Maar wat doen ze?'
'Zij letten niet op ons, gewoonlijk niet, tenzij wij hun reglementen overtreden, maar het is voor ons moeilijk om te weten wat hun reglementen zijn.'
'Wat doen ze?'
'Meestal kijken ze stom voor zich uit en bidden.'
'Terwijl zij blijven lachen?'
'Bernadette Soubirous bad ook lachend.'
'Waarom letten zij niet op ons?'
'Omdat het zeer gevaarlijk is voor hen, want als jij per toeval er een recht in de ogen zou kijken, smelt hij meteen.'
'Kunnen ze spreken?'
'Zij babbelen de hele tijd, maar wij zouden, als wij ze zouden kunnen horen, er niks van verstaan. Zij spreken in kink-in-de-kabels ingekikkeld.'
De Apostelen lachten. Louis was trots maar liet het niet merken.
'Miezers poetsen hun tanden niet, hun schoenen knopen ze niet dicht, hun celluloid-boord ook niet. Zij kauwen de hele dag op iets zoets. Zij hebben een chocolade uitgevonden die niet smelt, niet vermindert. Vaak zingen ze met een wang tegen de aarde. Hun nationaal lied is het Tantum ergo. Zij zijn zeer gezond, voornamelijk omdat zij zich niet wassen.'
'Zoals gij,' zei Byttebier.
'Zij hebben winkels waar je gevoelens kunt kopen. Zoveel frank voor een uur triestigheid of trots of nijdigheid. De moeders van jonge Miezers mogen voor hen zorgen, dat wel, maar ze moeten overal een afstand van twee meter tussen hen en hun kind bewaren. Verder moeten zij alles doen wat hun kind verlangt. Zij moeten zelf raden wat hun kind verlangt. Hun Nationaal Monument is een moeder die sterft voor haar kind. Het nationaal gerecht is bloemkool. Wat hun nationale deugden zijn weet ik niet. Wel zijn ze gauw verlegen. Een kleinigheid maakt hen ongemakkelijk en dan gaan ze hakkelen, kwakkelen, maar ze blijven lachen uiteraard, als hyena's. Of zij sissen als nonnen. Er zijn er ook veel die geen afscheid kunnen nemen van hun dode familieleden en die sleuren soms drie, vier tantes of neven met zich mee, sommige doden zijn geraamten en dan hoor je zo'n dodendrager van ver aankomen met gerammel en gekraak, maar de meeste mensen denken dat het een berk is die splijt of een parket dat kraakt. Moeders dragen soms vier vijf dode kinderen in hun armen en die zijn dan gelukkig want ze hoeven de twee meter afstand niet te bewaren en kunnen hun kinderen knuffelen. Overigens, Miezers mogen tijdens hun jonge jaren hun moeder schoppen en slaan. Het is voldoende dat zij meteen een Paternoster bidden en het wordt hun vergeven.'
'Schoppen, slaan en Paternosters lezen, dat is 't schoon leven!' zei Byttebier.
Hij was grof en stommer dan ooit in die tijd, toen de Miezers nog volop in de belangstelling van de Apostelen stonden.
'Soms,' zei Louis in die tijd, 'zit een Miezer ineengedoken met zijn hoofd tussen zijn knieen, snot en tranen druppelen op de grond. Dat duurt drie weken, zijn haar valt uit in pakjes, zijn vel vervelt, zijn moeder loopt met een bocht om hem heen want hij begint vreselijk te stinken, daarna vallen zijn tanden uit en hoest hij ononderbroken. De week daarop loopt hij op handen en voeten en smeert hij zijn kak in zijn haar als brillantine.'
'Dat deed ik toen ik klein was,' zei Byttebier.
'Ik at het op,' zei Dondeyne.
'Waarom doet die Miezer zo raar,' vroeg Vlieghe.
Louis wachtte en proestte het uit. 'Hij is verliefd.'
'O, gij deugniet!' Byttebier stootte een Apache-kreet uit, met zijn allen gilden ze en dansten ze een krijgsdans met tomahawks. Dit was in de tijd van de Miezers die nu slechts sporadisch opdoken en uitsluitend bij Louis. Zoals vanmiddag de openbaring in de drek van de koe Marie.
Louis hoorde hoe een kleintje behandeld werd in de infirmerie, het werd gesust door zuster Engel. Waarom had Zuster Engel hem de waarheid over Mama's kind gezegd? Was het wel de waarheid, niets dan de waarheid, zo helpe mij God? Om haar Zusters, de grijnzende, achterbakse Zuster Imelda en Zuster Kris, op de vingers te tikken, om hem niet voor schut te laten staan? Maar de waarheid zeggen, dat is toch eerder iets voor beginnelingen in een Gesticht, novicen, postulanten, niet voor een door de (zwarte) wol geverfde non?
Hij was weggelopen toen hij het hoorde, van het kind. Zwak, zwak. Wanneer zou hij het leren, pal in de branding te staan, het kwaad te trotseren zoals Karel van Denemarken, of Jeanne d'Arc? Opletten. Zoals je niet mag toegeven aan allerlei bekoringen, mag je ook de aanvallen niet uit de weg gaan. Ook al komen ze als muilperen vlak in je gezicht.
'Pal,' zei Louis hardop.
Van u afbijten. Zoals Felicien Vervaecke van zich afbeet in de Alpen verleden jaar - Papa zat naast mij op de sofa, de radio kraakte, Papa zei: 'Dit is een van de grote momenten van Vlaanderen' - Felicien Vervaecke had twee minuten vijfenveertig voorsprong op Bartali, 23 juli, alle fabrieken lagen stil, alle scholen, kantoren, en in de radio waren Bartali en de olijke Wardje Vissers op kop en Bartali demarreerde, Vervaecke moest lossen, maar beet van zich af, zo zou ik moeten zijn te allen tijde. Waarom denk ik dat dit de laatste lente is, terwijl ik heel goed weet dat het niet zo zal zijn, want de Heer Jezus heeft nog veel plannen voor mij, als ik Hem maar dien en loof.
VIII Martelaren
Toen was er een uitlui-dag, de Fancy-Fair en het jaarlijkse bezoek aan de dorpsbioscoop 'Diana', een heidense tempel met in de hal foto's en affiches van veeltandige Amerikaanse sterren van het witte doek, mannen met gelakte haren, dames glad als mica, cowboys die elkaars kaken verbrijzelden. Zuster Adam loodste haar onwillig en bij de foto's dralend troepje de zaal in. De kleintjes joelden en zaten mekaar achterna. Louis zat naast Vlieghe, het licht doofde, stomme Dondeyne riep: 'Oei, oeioei, ik word blind!'
Een karveel dat schommelde tussen zwartglimmende hompen in zee, ruggen van reusachtige zeehonden. Aan boord tuurde de kapitein naar de oever waar een edelman in pandjesjas wenkte.
'Dat is Willem Tell,' zei Zuster Kris tot de kleintjes. Vanachter dennenbomen waaierden zonnestralen. Over het hele doek sneeuwde het. Een waterval verspreidde stoom. Bij een boerderij met een laaghangend rieten dak piepte een hek. Spierwitte scheuren bliksemden over de prent, een dof geratel begeleidde de wiekende figuren, die iets misdadigs van plan waren.
De kleintjes zeiden dat zij liever de lanterne magique in de recreatiezaal zagen. Louis herinnerde zich hoe verrukt hij en Vlieghe ooit waren geweest van de houterige, weeig gekleurde prentjes, de onbeweeglijke verhalen over een tuinier die een bloempot op zijn hoofd kreeg, of de gans die de vos in zijn staart beet, terwijl Zuster Gabrielle zaliger de dieren nabootste die aldoor keven in het Westvlaams.
Dit schokkerig beweeg in zwart-grijs was veel duisterder, raadselachtiger. Vlieghes profiel met de neerhangende onderlip was naar het scherm gericht. Zware wolken. Een monnik spoedde zich langs een eenzame eik, een kerkhof, langs de zee. Hij verborg zich. Een tiental paarden draafde. Er zaten nonnen op, in wapperende, harige mantels. Maar als het om Willem Tell ging, hoe kon er een zee zijn? Kijk naar de kaart van Zwitserland.
'Een meer,' zei Goossens. 'In Zwitserland zijn er meren als zeeen.'
'Het gaat over de koerier van de Tsaar,' zei Byttebier, 'let maar eens op.' IJle bergtoppen, rotsen met ijs en mos.
De nonnen die baarden droegen sprongen van hun dampende paarden, stonden in een halve kring met wijdgespreide benen en zwoeren een eed, terwijl de storm woedde en letters over de gezichten verschenen: '8 November 1307 op de Rutli.' Dat was vijf jaar na de Slag van de Gulden Sporen.
Toen was er ruzie met een eenoog in een bontjas. 'De landvoogd Gessler,' zei Zuster Adam alsof het een kennis van haar was.
Het doek knetterde. Een vierschaar in kelders tussen toortsen. Een iel mannetje werd op de pijnbank gelegd, beenschroeven werden in werking gesteld, duimschroeven, de beul plensde een emmer water over het nietig slap lijf, de kleintjes joelden. De landvoogd Gessler naderde, hij was nerveus, de aderen op zijn voorhoofd zwollen, hij legde zijn wang teder tegen de natte borstharen van de gefolterde, luisterde minzaam, knikte toen met een grijns. De beul, die de neus van Zuster Kris had en de volle lippen van Zuster Imelda, gehoorzaamde; met knoestige handen greep hij de keel van de halfdode en kneep tot het zweet over zijn kin liep, onder het snerpend gejuich van alle kleintjes. Verder staken soldeniers met de platte helmen van Tommies (die de lachlust van Papa wekten, 'Zo'n helm is juist goed om soep uit te drinken') hutten in brand. Dit werd met pijn opgemerkt door Willem Tell die loerde vanachter roerloze rietstengels en tintelende letters die in zingzang werden gelezen door de Hottentotten: 'Tell verschuilt zich in Kussnacht.'
'Stil!' riep Zuster Adam. 'Stil, of...'
'Dat is waar de koningin gestorven is,' fluisterde Louis.
'Waar?'
'In Kussnacht.' (Kus, nacht, Vlieghe.)
'Ik heb nog geen koningin gezien,' zei Vlieghe.
'Koningin Astrid, lummel.' Louis legde de klemtoon op 'strid' zoals Tante Violet die een muffe koffer vol knipsels en tijdschriften had over de dood en het leven van de Zweedse Zwaan die uit het Noorden was gekomen om met Koning Leopold te trouwen en daaraan te sterven.
Toen Louis van Vlieghes profiel weer naar het scherm keek, was er iets veranderd. In het zwart-grijs beeld verschenen roze spikkeltjes, blauwgroene glanzen. Tartaarse ruiters kletterden over een bevroren meer en joegen op een bonkige kolos in een berenpels, die toen hij zich tegen het blauwachtig ijs liet vallen en damp uit zijn neusgaten stootte, Holst bleek te zijn. Holst maakte afwerende, waarschuwende bewegingen, maar de schuinogige ruiters grepen hem en wikkelden hem in een groflinnen dwangbuis. Het onverschrokken, met sneeuw bepoederde gezicht van Holst vulde het scherm en zei iets tegen Louis dat ook als het geen stomme film was geweest onverstaanbaar zou zijn gebleven omdat de kleintjes joelden. De leider van de Tartaren liet een houwdegen verhitten in een bliksemsnel gebouwd takkenvuur en bracht het witheet metaal dwars bij Holsts ogen die leken te smelten en traanden.
'Nee!' riep Louis. Vlieghe gaf hem een stomp.
Op Louis' bevel sputterde het filmbeeld, het stolde. Lichten floepten aan in de zaal, waar achterin lawaai van verschuivende stoelen en doorrookte, rauwe stemmen hoorbaar was. Zuster Adam veerde uit haar stoel. Zes boeren kwamen door de zaal gewandeld, zij leken beschonken. 'Cinema van 't klooster!' 'Da kannie.' 'Allee, gastjes, d'r uit!'
'Meneer Servaes,' zei Zuster Adam, 'dit is een prive-vertoning. Alstublieft.'
'Ola, Zuster,' zei de boer. 'Ola,' als tegen zijn paard.
Een jongere boer deed zijn pet af en zei: 'Zuster, het is dat wij het bal moeten voorbereiden van de Boerenbond, de lampions ophangen...' Het grijs filmscherm waar als laatste beeld de wenende engel Holst was verschenen, stond er nu gerimpeld, leeg, dood bij. De kleintjes begonnen weer te krijsen. Er ontstond een verward gesprek tussen de zuurruikende boeren die uitlegden dat de datum van hun Bal al een jaar was vastgelegd en de twee Zusters die toen verwoed in hun handen klapten.
In de hal van de bioscoop zei Vlieghe dat het jammer was, het begon net spannend te worden met die ene blinde jager. Had hij dan niet gemerkt dat zoals elk jaar willekeurige fragmenten van verschillende films aan elkaar geplakt waren? Waarom dat gebeurde had Louis nooit kunnen achterhalen, waarschijnlijk waren de Zusters en de leerlingen allang blij dat er iets te zien was dat bewoog in een zwart-wit (en nu verwonderlijk gekleurd) vlekkerig licht, en zou een coherent geheel, zoals dat in een normale vertoning in de bioscoop 'Diana' op zondagavond gegeven werd, met titels en muziek en een begin, zwellingen en een einde, onbekende gevaarlijke gevolgen kunnen hebben voor de leerlingen, die in verwarring moesten opgroeien, gevangen blijven in raadsels, brokjes, plagerig onbegrijpelijke, ondoordringbare scherven spiegels.
'Die blinde, dat was de koerier van de Tsaar, dat zei ik toch, het is dezelfde film van twee jaar geleden,' zei Byttebier.
'Een stomme film,' zei Goossens.
Zuster Kris wenkte hen, zij gingen in de rij. Zuster Kris vroeg: 'Vondt ge 't schoon?'
'Ja, Zuster.'
'Als die Russen u zouden vastpakken, welk oog zoudt gij dan het liefst missen?'
'Geen van de twee, Zuster,' zei Louis.
'En gij, Dondeyne?'
'Het rechteroog,' zei deze slaaf.
Zij trok haar krisscherpe neus op. 'Een eksteroog!' riep zij triomfantelijk. Men monkelde. Versterving, dacht Louis. Om onnozele, onschuldige grappen van de Zusters lachen, het moet. Vele kleine verstervingen maken een grote liefde. In het Boek van de Kind-Martelaren komt mijn naam te staan, ooit, maar dan mag ik wel opschieten. Mijn ruwe reus en engelbewaarder Holst smeekte mij in tranen om, om wat?, om mijn comfortabele missie in warme streken op te geven. Een ijsvlakte wordt mijn marteldood. Bevriezen en terwijl wolven aan je tenen knabbelen luidkeels het Tantum ergo aanheffen. Na het avondgebed zei Zuster Kris dat ze in die leerzame film hadden kunnen zien dat de vrijheid van het vaderland boven alles ging. 'Ook wij moeten zweren dat wij Belgie, dat landje dat nooit iemand kwaad gedaan heeft, integendeel, dat altijd veroverd, vernederd en bezet werd, te allen prijze zullen verdedigen. Onder de bescherming van Belgie's patroon, de heilige Jozef. In de loop van het volgende trimester is er een uitstapje voorzien naar het meer van Dikkebus, aansluitend zullen wij de loopgraven en de IJzertoren bezoeken.' (Dan zou zij uitleg geven want zij kwam uit de streek van Ieper, vele malen verwoest en heropgebouwd.)
'Laten we nu allen bidden met een speciale intentie voor Zijne Majesteit Koning Leopold die in deze moeilijke tijden moeilijke beslissingen moet nemen, terwijl zijn hoofd er niet naar staat want hij is de beproeving van de dood van Koningin Astrid nog niet te boven.' Zij baden.
Koning Leopold zat heel alleen bij het haardvuur, dat gedoofd was, maar dat merkte hij niet. Zijn hofmaarschalk durfde hem niet te storen in zijn rouwend gepeins, maar hield zijn vorst in de gaten.
'Goedenacht, Astrid,' murmelde Koning Leopold. 'Adieu, ma belle reine-claude.'
'Wij moeten pal achter onze koning staan,' zei Dondeyne op de speelplaats.
'Ja, het is het moment,' zei Goossens.
'Pal met de vlag,' zei Den Dooven. Omdat deze ongevraagd bij de Apostelen kwam zitten, zei Louis: 'De Belgische vlag, daar snuit mijn pa zijn neus in,' en genoot van het afgrijzen van de Apostelen. Byttebier zei: 'En de mijne vaagt er zijn kont mee af.' Den Dooven ging weg, doodsbang.
'Mijn vader is Vlaamsgezind,' zei Vlieghe. 'Maar moest hij u bezig horen, hij gaat naar de gendarmerie en laat u in de bak steken, alle twee, omdat ge een vlag beledigt.'
'Mijn vader zou dat ook doen,' zei Goossens. 'Maar als ik het hem beleefd zou vragen zou hij het niet doen.'
'Waarom niet?'
'Omdat hij mijn kameraad is.'
De Apostelen werden daar stil van. Zij geloofden er niets van. Alhoewel Goossens te veel Hottentot was om zoiets te verzinnen. Dus was vader Goossens een Farizeeer die zijn zoon alles kon wijsmaken wat hij wou. Zoals mijn vader, die mij liet geloven dat zijn vrouw gestruikeld was op de trap, terwijl zij... terwijl zij... slechter was dan de herbergierster van het Slechte Huis.
'Mijn moeder gaat waarschijnlijk dood deze zomer,' zei Louis. 'Sedert zij gevallen is, is het allemaal kapot van binnen bij haar. De nieren vooral.' De nieren, daar hadden Tante Mona en Mama het vaak over, geblokkeerde nieren, gezwollen nieren. De Miezers hebben geen nieren, nooit.
'Luister, een meikever,' zei Vlieghe en zij gingen naar de perenboom en sprongen en sloegen op de laagste takken. Louis slenterde naar de muziekzaal, waar Zuster Engel in het open raam stond, met haar porseleinen, onschuldig gezicht.
'Was het een schone film, Louis?'
'Jazeker, Zuster.'
'Content dat 't bijna vakantie is?'
'Jazeker.'
'Hebt ge al een schietgebedje gedaan vanavond?'
'Ja.'
'Voor wie?'
'Voor mijn moeder,' zei hij omdat ze dat verwachtte.
'Goed,' zei zij en wou weggaan.
'Zuster.'
'Ja, Louis.'
'Ik zie u gaarne.' Zij schrok, keek links en rechts.
'Gij zijt een rare gast, gij,' zei zij toen, boog zich voorover om de hele speelplaats te kunnen zien en blies op haar fluitje. De Apostelen en de Hottentotten vormden een rij. Zuster Engel in het raam leek op Karel de Stoute. Karel de Stoute was in een bevroren meer geraakt, bij Nancy na een veldslag in het jaar zoveel. De wolven hadden hem opgegeten terwijl hij psalmen zong. Toch stond hij niet in het Boek der Martelaren.
Pasen naderde in de verte, en de paasvakantie.
==
De vier Apostelen, want Goossens was al vertrokken, gingen op bevel van Zuster Econome een handje geven aan de tuinman, die in de boomgaard bezig was tussen kuikentjes en uitbundige varkens die net buiten gelaten werden.
'Allee, Baekelandt, tot na de vakantie.'
'Wie zegt ge?'
'Baekelmans, pardon.'
'Onnozelaars,' zei Baekelandt.
'Zeg, hou een beetje uw manieren, Baekelandt,' zei Byttebier baldadig. Baekelandt duwde Louis opzij en raapte een kapotte appel op, beet er in. Alle geblutste fruit at hij op.
'Ge hebt chance dat ge niet in Duitsland geboren zijt, broekschijters, waar de kinderen 's morgens leren en 's middags op 't land moeten werken. Dan had ge kunnen helpen patatten planten, de rogge binnenhalen of mesten. Zo gaat dat in Duitsland en daarom winnen ze. Ik laat me niks wijsmaken over de Duitsers, 't zijn smeerlappen, maar ze zijn serieus, hun land is in orde, de mensen hebben werk, terwijl de Belgen, die volgen het slecht voorbeeld van de Fransen, nooit content, staken en naar de dop gaan. Te veel weelde, zeg ik.'
Toen moesten zij handen en gezicht wassen, haar kammen, koffer klaar maken. De geur van Lux-zeep en van de schoensmeer Ca-va-seul vlotte in de waszaal.
In de moestuin plasten zij voor het laatst om het verst. Dondeyne won zoals altijd. Louis geraakte het minst ver en schaamde zich diep. Het was de straf omdat hij de Belgische vlag bespot had.
Zuster Kris stond bij de kleintjes en aaide met een grote, grove sleutel over haar wang. Met de andere hand wreef ze over de gemillimeterde schedel van een kleintje dat luizen had gehad.
'Verzorg uw geschrift, Seynaeve, elke dag. Een schoon geschrift moet men elke dag onderhouden.'
Louis knikte.
'En uw rekenen dat is het allerbelangrijkste. Zonder rekenen komt ge niet vooruit in de wereld. Rekenen is de onderlaag voor later.' Zij stopte de baard van de sleutel in haar mond.
'Misschien, Seynaeve, want de mens wikt maar God beschikt, gaan wij ons niet meer weerzien. Met de toestand zou het kunnen dat wij moeten sluiten.' Zij stootte het kleintje dat de hele tijd tegen haar aangekleefd stond, als de hond tegen de gewonde dij van Sint Rochus, van zich af. 'Ja, 't zou kunnen dat wij onze winkel moeten sluiten als de Fuhrer blijft onnozel doen.'
'Maar hij heeft toch gezworen dat hij Belgie gerust ging laten.'
'Op wat kan een heiden zweren?'
Zij zoog op de sleutel. Toen drukte ze met een natte, koele duim een kruisje op Louis' voorhoofd. Wat was er in haar gevaren, in haar die niet voor niks naar een kris genoemd is, het mes van de Javanen?
'Gaat gij een beetje op ons peinzen, Seynaeve?'
'Ja, Zuster. Zeker.'
'Op mij ook?'
'Op u ook. Ik zweer het op het hoofd van mijn moeder.' Je kunt op niemand betrouwen, dat is vanzelfsprekend, maar je kunt ook nooit voorzien hoe mensen, nonnen, zijn, want Zuster Kris glimlachte voorwaar, haar bovenste ongelijke tanden werden zichtbaar.
De namiddag duurde ondraaglijk lang. Zij zagen Zuster Imelda gladiolen planten, Zuster Sapristi voorbijruisen terwijl zij de maat sloeg van een onhoorbaar lied, de leerlingen naar hun koffer grabbelen en juichend wegrennen, een voor een.
Het was de afschuwelijke week van het lijden van Onze Lieve Heer, waarin niet mocht gesponnen worden, omdat men zonder het te weten koorden zou kunnen spinnen die Onze Lieve Heer zouden vastbinden. Den Dooven las de moppen voor uit Bravo en moest vaak ophouden midden in zijn relaas omdat hij hikte van het lachen. Ook voor Den Dooven is Jezus aan het kruis gestorven.
Zij zagen Zuster Econome langskomen met een reusachtige kleurfoto in een zware gouden lijst tegen haar borst en begeleidden haar tot de gang en zeurden tot zij de foto liet zien. Het was het portret van de nieuwe Paus.
'Ge kunt zien aan zijn ogen dat hij uiterst verstandig is. Ziet ge dat, jongens?' Zij knikten. Het was waar. Pacelli had een verbeten snee van een mond, staarde hologig, dwingend, achter de brillenglazen. De vrede is het werk van de gerechtigheid, was zijn motto.
'Hij wil vrede, jongens, ziet ge dat? Vrede op aarde voor alle mensen, dat ligt op zijn gezicht te lezen.'
Toen toeterde de auto van Vlieghes vader. Louis hield Vlieghe tegen.
'Wat is er?'
'Gij gaat weg,' zei Louis. Hij liep met Vlieghe mee naar de gang.
'Gij toch ook.'
'Maar gij eerst.'
'Elk op zijn toer.'
Louis zegende hem zoals voorgeschreven staat in de Akten. 'In nomine Patris.' Alhoewel Zuster Adam bij de ingang hem zou kunnen zien, kuste hij Vlieghes wang.
'Dwazekloot,' zei Vlieghe. Zoiets zou Papa ook zeggen over de vuile Franse en joodse gewoonte van mannen om elkaar te kussen.
'Misschien zullen ze het Gesticht sluiten.'
'Ik ga daar niet om schreien.'
'Nee,' zei Louis. 'Ik ook niet.'
Vlieghe wuifde nog naar Zuster Adam, naar de perelaar, naar de witte draaimolen. Niet naar mij. Natuurlijk niet.
IX In Walle
Toen was hij thuis in Walle en zij, die er nooit was voor hem, die hem al die weken in de steek had gelaten, hem bedrogen had met Zusterachtige leugens en beloften, was er wel, en het was waar, zij had een dikke buik. 'Mama,' zei hij en zij zei: 'Mijn zoetje.'
Alhoewel zij in haar blauwe jurk met witte noppen een kind droeg dat op haar en op Papa zou lijken, een evenredig mengsel van hen tweeen (en dat dus ook op hem, Louis zou lijken) vloog hij toch om haar hals, hij prevelde iets dat ook voor hemzelf onverstaanbaar bleef, hij rook haar gekrulde haar, en zei: 'Mama.'
'Voorzichtig,' zei zij. Zij had speciaal voor zijn thuiskomst een zondagse jurk aangetrokken, dat kon hij zien, zij was blauw met witte noppen. Speciaal voor hem had zij blauwporseleinen oorbellen aan. Zij had haar lippen scharlaken geverfd voor hem. Voor hem ook, had Papa de voorkamer nieuw behangen met zonnebloemen. Er stond een nieuwe ingebonden jaargang van Ons Volk Ontwaakt! op de schoorsteen, naast de gipsen, zwart en beige gelakte grijnzende bochel Rigoletto.
Louis ging in de cosy-corner zitten. In de hoek tegenover hem stond Guido Gezelles hoofd op een donkerbruin gesausde driepoot. Het was diepgroen met een afgebroken oorlel, maar levensecht geblutst, want Gezelle had een waterhoofd waarin een al te grote massa hersenen gespannen zat, wat de dichter zijn hele leven hoofdpijn had bezorgd. De voorkamer was volgehangen met kandelabers in gevlochten ijzerwerk, koperen plaatjes met 'De Vlaamsche Tale is Wonderzoet voor Wie Haar geen Geweld aan doet', 'Eigen Haard is Goud Waard', met waterverfschilderijen van Nonkel Leon die molens en viooltjes voorstelden, met pentekeningen van het Belfort van Gent, het Minnewater van Brugge. Boven de schoorsteen hingen, in waaiervorm, allerlei roestige pijlen met vreemdsoortige punten en weerhaken, die door inboorlingen waren afgestaan aan Pater Wiemeersch, de heernonkel van Mama, nog altijd dapper, mild en vaderlijk negerstammen bekerend in de jungle van Kasai.
Mama bracht hem chocolademelk met veel meer suiker dan in het Gesticht.
Papa bleef bij de deur van de veranda staan en onderzocht zijn zoon, zijn eigen enige verloren zoon eindelijk terug in het huis zijns vaders.
'Louis,' zei Papa, 'ik zal u onze nieuwe machine tonen. Gij gaat verschieten. D'r is geen een drukker in Westvlaanderen die zoiets in huis heeft. Zij zouden wel willen, maar zij durven niet. Zij komt uit Leipzig.'
'Laat hem tenminste eerst zijn chocolade uitdrinken,' zei Mama.
Papa keek verongelijkt weg, weg van hen beiden, het nieuwe verbond dat zich vormde onder zijn ogen. Hij duwde met zijn rug tegen de deur met het fonkelende glas-in-loodraam.
'Goed,' zei hij. 'Zeer goed. Dan ga ik eerst naar coiffeur Felix.' Papa liet zich om de twee dagen scheren door Felix. Toen zij de voordeur hoorde dichtslaan, graaide Mama in haar naaidoos, vond er een pakje Belga. Zij zoog met hartstocht. Toen, alsof haar iets te binnen schoot, deed zij haastig het raam open en blies de rook in de richting van de veranda naar de wand waarop mandarijnen reverences maakten en dames met platte, wijde hoeden in bootjes zaten en op banjo's speelden.
Mama stak haar buik ver naar voren. Of was het het kind dat haar onderstel zo naar voren duwde? Het kind kon natuurlijk over Mama en haar bewegingen beschikken.
'Die machine,' zei Mama, 'wat een miserie. Ik moet eigenlijk zeggen: machines. Want meneer is naar Leipzig gegaan, naar de handelsfoor, en hij komt thuis en gebaart van niks. Ik vraag hem: ''Hebt ge daar een beetje affaires kunnen doen?" "Welja," zegt hij, ''dat gaat," maar ik zag aan dat onnozel lachje van hem dat hij 't een of 't ander in zijn mouw had, en ja, ja, kunt ge 't u voorstellen, Louis? Ineens staat heel ons straat in rep en roer, d'r komen twee auto's met Duitse nummerplaten aangereden met daarachter een kamion, van hier tot ginder, hij kon niet draaien in ons straat, ze hebben er de politie moeten bijhalen. D'r waren twee Duitse mecaniciens bij die heel de operatie moesten regelen en wat zie ik? die machine, Louis, dat is een monster dat nooit van zijn leven in de atelier kan, een kind van twee jaar had het kunnen voorzien, maar uw Papa natuurlijk niet, en ze hebben de zijmuur moeten inkloppen, die twee Duitse mecaniciens hebben twee weken lang op onze kosten in het Hotel de la Paix gelogeerd om de machine te monteren, hier alle dagen in huis, en ze bleven hier eten in de salon en ze waren niet content met een koteletje, nee, 't moest Wurst zijn en 's morgens bij de koffie Schinken.'
'Schinken?'
'Hesp.' Mama stak, weer haastig, een sigaret op.
'Drukt ze goed, die machine?' vroeg Louis, om Mama en de afwezige Papa te behagen.
Mama zat op de rand van de eikenhouten tafel van middeleeuws model. Aan zo'n tafel zaten de Vlaamse ridders en beraamden in 1302 de ondergang van het valse Franse rijk. Wat Wals is vals is, sla dood!
'De Duitsers zijn naar huis,' zei Mama. 'De machine is gemonteerd. Wij moeten al de letterkasten en de snijmachine verhuizen. Ik dacht: Hij is content met zijn speelgoed. En al meteens hoor ik rumoer in ons straat, ik hoor de mensen van ons straat bezig, Oh! en Ah! Ik kijk uit de venster en wat zie ik? Die kamion is daar weer, met de politie, en hij probeert weer te draaien in ons straat, en dezelfde Duitse mecaniciens staan 't verkeer te regelen. Ik zeg in mijn eigen: ''Zie ik nu dubbel, of word ik zot?" Ik loop naar beneden en ik zeg: ''Staf, wat gebeurt er toch? Expliqueer 't mij. Zie ik nu goed of word ik onnozel? Is dat nog een machine?" "Ja, Constance," zegt hij. Ik zeg: ''Dezelfde?" En de potuil lacht en zegt: ''Natuurlijk dezelfde niet. D'r staat er een in de atelier, en deze hier in ons straat kan dezelfde niet zijn." Ik zeg: ''Staf, ik ga u een taart in uw aangezicht draaien, ge weet heel goed wat dat ik wil zeggen. Is 't een tweede van dezelfde soort?" - ''Ja," zegt hij, '''t is een tweede." Ik zeg: ''Staf, waarom?" "Constance," zegt hij, ''die tweede, dat is voor als de eerste kapot zou gaan."'
Zij wachtte. Haar gezicht vlotte in de sigarettenrook, de rook bleef hangen in haar krullen. De mooiste onder alle vrouwen.
'Verstaat 't ge niet?' Zij kneep haar ogen dicht, zoog diep. 'Een machine die stukken van mensen kost en waar hij geen werk voor heeft!'
Het leek Louis dat zij, zoals altijd, overdreef en dat zij zeer onrechtvaardig was tegenover Papa, die weliswaar onberekenbaar, onbetrouwbaar was, maar hier misschien over een terrein heerste waar Mama, boerendochter, pop, huisvrouw, onmondige jonkvrouw, geen weet van had.
'Ik zie het al. Gij trekt partij voor hem. Gij vindt dat hij gelijk heeft.' Zij drukte haar sigaret uit in een koperen asbak die Louis niet eerder had gezien. Hij had de vorm van een platte schelp, met aan de rand een hakenkruisje.
' ''Ge verstaat er niets van. Zo'n machine is speciaal gemaakt en kost zoveel om gazetten op te drukken," zegt hij. Ik zeg: ''Staf, maar d'r is niemand die u een gazet besteld heeft." "Dat geeft niet," zegt hij, ''dan maken wij zelf een gazet." Hij heeft er een gemaakt. Een numero. Hij heeft geen geld voor een tweede numero.' Weer blies zij haar rook, haar weerzin, haar teleurstelling naar haar logge, niets begrijpende pas-teruggevonden zoon.
In het atelier lagen menshoge stapels van Papa's krant, De Leie, vier pagina's met allerlei advertenties in ongelijke kaders, met hier en daar, grijs en onooglijk, een mop. Op de voorpagina stond: 'Energie door Versch Voedsel, door solo.' Over de vette, schuine letters solo sprong een kabouter als over een haag, eronder stond: 'De werkkiel van Haar Man is proper! Vetvlekken wascht soleil alleen' en 'Hij geleek aan een automaat. Moest uit zijn jas geholpen worden. Thans werkzamer dan ooit met Kruschen Salz.'
De automaten in het atelier sisten. Niet een van de arbeiders in hun lange grijze schorten keek naar de verloren gewaande Prins die uit de ballingschap van het Gesticht teruggekeerd was. Had Papa een ordewoord gegeven? Kijk niet in het gezicht van mijn zoon, of hij zal u verblinden! Vandam, de meestergast, kneedde Louis' elleboog.
'Mens, gij zijt gegroeid! Als 't zo voortgaat wordt ge nog een halfzwaargewicht!'
Vandams getaande gezicht met de geknakte neus, was altijd ernstig. Hij was kampioen van Zuid-Westvlaanderen geweest. Soms haalde hij vier, vijf keer heel snel zijn neus op. Of maakte hij bliksemende schijnbewegingen vlak voor Louis' voorhoofd. Hij rook naar kaas en drukinkt. Kid Vandam.
'Wat denkt ge ervan?' vroeg Vandam bij de machine.
'Schoon,' zei Louis.
'Schoon? Wunderschon! Komt von Deutschland.'
Louis liep om het stille gevaarte heen, het glom in al zijn geledingen, wielen, zuignappen, haken, getande schijven, veren, knoppen, stangen, cilinders.
'Dat draait aan twintigduizend per uur. Schnell, zeer schnell.'
'Laat ze een keer draaien.'
'Niets liever, Louis, maar het mag niet. Alleen de baas mag haar doen draaien. De zoon van de baas niet.' (Toch erkend. Weliswaar als zoon. Maar toch erkend.)
De riemen papier in hun zeegroene verpakking. De voorovergebogen zetters bij de letterkasten. De stoffige ramen met het roet dat vastgekoekt zit aan de ijzeren lijsten. De met olie en inkt bespatte cementen vloer. De ijzige glans van het valmes in de snijmachine. Ik ben terug van een lang verdriet.
'Ja, zij staat hier schoon te blinken, onze Koenig und Bauer,' zei Vandam somber.
Bij een van de drie Heidelbergers, het daverend staketsel bedwingend, stond Raspe die Louis vorig jaar op zijn schoot getrokken had, hem gekieteld had op de verboden plek en geroepen had: 'Waar is dat schoon garnaaltje?' Toen Raspe Louis zag, stak hij een lange, beslagen tong uit. Vandam zag hoe Louis zich afwendde, nam Louis bij zijn bovenarm, perste er zijn vingers in.
'En hoe is 't met de liefde?' vroeg hij.
Louis gloeide. De anderen hadden het niet gehoord.
'Hoe oud zijt ge nu, Louis?'
'Elf... De vijfde april. Geweest.'
'Ge kunt er niet vroeg genoeg aan beginnen. Vroeg begonnen, half gewonnen,' zei Vandam. Louis ging zo traag als hij kon het atelier uit. Vandam was een Hottentot met vuile gedachten. Vergeef hem, Heer, hij weet niet wat hij zegt.
In de keuken zei een gladgeschoren en gepoederde Papa: 'Dit is voor u. Ik heb het meegenomen van de jaarbeurs, van de Messe, zoals zij zeggen.' Hij wikkelde uit gelig krantenpapier met onbekende, gepunte letters een rubberen jongetje in een korte broek en een bruin hemd. Met een genoeglijk geknor zette Papa het beeldje op het aanrecht en frummelde eraan tot de rechterarm stram gestrekt was, de benen gespreid stonden. Toen schikte Papa de losse, viltachtige stukjes, de armband met het hakenkruis, de bruine kepie, de dolk aan de koppelriem.
'Wel, wat zegt ge nu?'
'Welbedankt,' zei Louis.
'Welbedankt wie?'
'Welbedankt, Papa.'
Mama nam het poppetje op, heel even dacht Louis dat ze het zou opeten, zij hield het blank, grijnzend gezichtje vlak bij haar neus. 'Wij gaan het voorlopig in de kast zetten, in onze slaapkamer.'
'Waarom?'
'Het is beter dat de mensen het niet zien.'
'Waarom?' zei Papa tien keer dreigender, forser dan Louis.
'Met de toestand tegenwoordig...'
'Maar ik zal het, hem, aan niemand tonen,' zei Louis dringend, 'ik houd hem op mijn kamer boven, en als ik weer naar 't Gesticht ga leg ik hem in uw kast.'
''t Is beter van niet, Louis. Wij moeten geen miserie zoeken, de mensen klappen al meer dan genoeg over ons en de Duitsers.'
'Laat ze,' riep Papa. 'Menselijk opzicht!'
Mama kneedde het popje achteloos. Tot zijn ontzetting zag Louis dat het jongetje zeer kromme benen kreeg, zoals de cowboys in het Wilde Westen. Straks zal zij haar kind ook zo boetseren terwijl het weerloos in zijn wieg ligt. Wat had zij met die slordig knedende handen bij hem aangericht, voor hij naar het Gesticht werd gestuurd?
Rond vier uur kwam Tante Mona op bezoek met boterkoeken en zei dat zij die ochtend dertig pakken broodsuiker, dertig kilo koffie en dertig kilo cichorei had gekocht.
'Ik mag niet van mijn vent,' zei Mama. 'Hij vindt dat profiteren van de toestand.'
'Maar de toestand verplicht ons, Constance! Wie gaat de eerste zijn om straks, als er geen koffie meer is, te komen schooien? - Gij hebt uw schoon kleed aangetrokken, gaat ge naar de cinema?'
'O, ja!' riep Louis.
'Nee,' zei Mama loom. 'Ik verveelde mij, en ik zat al een hele ochtend in mijn peignoir. Ik dacht: Nee, vandaag doe ik mijn schort niet aan. Buik of geen buik, ik trek een keer iets fleurigs aan.'
'Ge verjongt met de dag, Constance.'
Louis mocht de boterkoeken smeren en de koffie inschenken. Hij vergat het Gesticht. Ik vergeet het Gesticht. Deze moeder, met moeite de mijne, die zich niet voor mij in dit lichte, flodderige jurkje heeft gekleed, en deze zuster van Papa die gelukkig niet meteen geroepen heeft dat ik fel gegroeid ben en niet naar mijn schoolcijfers heeft gevraagd, het zijn twee feeen in het bos, die met een toverstok het hele Gesticht doen verdwijnen. Feeen? Het was een gedachte voor meisjes.
'Wat gaat ge met hem doen, Constance?' (Hem, ik, Louis, haar kind.)
'Ja, wat moet ik met hem doen?'
'Ik kan direct teruggaan naar het Gesticht,' zei Louis. 'Als ge dat wilt.'
'Zeverkous,' zei Tante Mona, 'wij zijn allemaal zeer content dat gij bij ons in Walle zijt. BoMama gaat haar ogen uitkijken als zij u ziet. Hoe dat ge gegroeid zijt. Hij is wreed gegroeid, he, Constance? - BoMama zei het vanmorgen nog: ''Waar blijft hij, onze Louis, onze braafste? Van al mijn kleinkinderen is het de enigste die ik wil zien."' Tante Mona's leugenachtige gezicht was rimpelloos, wit-doorschijnend, alsof zij een trimester lang in een kelder had gewoond, tussen paddestoelen, glimmende menshoge zwammen.
'Gij zijt ook niet veel van zeggen,' zei zij. 'Ge moet hem daar zien zitten. Op uwe ouderdom. In plaats van een gat in de lucht te springen van contentement dat ge geen twintig jaar zijt, want anders waart ge gemobiliseerd, manneke! Honderdtwintig miljoen kost ons dat nu, die mobilisatie. En wie gaat dat betalen?'
'Honore Gepluimd,' zei Mama. Zij pulkte aan de boterkoek die Louis voor haar had klaargelegd en extra-dik besmeerd had.
'Enfin,' zei Tante Mona, 'gelukkig dat zij Paul-Henri Spaak aan de kant hebben gezet met zijn bolsjewistische gedachten. Was dat nu een eerste minister, met zo'n postuur? En dat vet aangezicht? Ge kon er de deugnieterij van schrapen! - Waar gaan we naartoe, waar gaan we naartoe?'
'Naar de cinema,' zei Louis.
'Ja, waar gaan we naartoe?' zei Mama.
'Recht naar de oorlog, Constance. Regelrecht!' riep Tante Mona. Zij had uitpuilende ogen omdat haar klieren in de war waren geraakt toen haar man, Nonkel Ward, weggelopen was.
(''t Is curieus,' had BoMama gezegd, 'want Ward en zij waren voor elkaar gemaakt, dekseltje op pannetje! En 't is curieus, want Ward had van die uitpuilende ogen, lijk van een kikker, en hij is nog maar net weg en zij krijgt ook van die ogen.' Nonkel Ward had zijn vrouw ook vaak geslagen. 'Wat? Is mijn hemd niet gestreken?' - 'Toch wel.' - 'Hoezo? Kijk naar die col, precies een accordeon!' - En pats! Tegen haar slaap! - 'Wat? Mijn schoenen niet gekuist?' - 'Toch wel.' - 'Hoezo? Een keer op gespuwd en d'r over gewreven met uw mouw!' En pardaf, tegen haar kin.
Maar Tante Mona verroerde zich niet. 'Een buil, een blauwe plek, wat is dat nu? Wij, vrouwen, kunnen afzien, wij moeten wel, het is het mannenvolk dat flauw valt als het een spat bloed ziet!' Tante Mona bleef van beton en van pure wanhoop daarover had Nonkel Ward haar nog een laatste uppercut gegeven en was hij weggelopen met al zijn kleren en een doofstomme naaister.
Tante Mona woonde met haar dochter Cecile op de Paardenmarkt, achter een gevel van wit-en-blauwe glimmende tegels, achter ruiten die witgelakt waren met een diepblauwe Gotische letter op elke ruit: ward. Cecile volgde dure balletlessen. Zij zou naar Amerika, naar Hollywood vertrekken zodra Shirley Temple te oud en versleten was voor kinderrollen. Cecile kon al trefzeker 'Over the Rainbow' zingen en 'La Cucaracha'. Er hing een foto van Cecile in de voorkamer, door Nonkel Leon met de hand bijgekleurd, een maangezicht met kraalogen, een schriel lijfje in een tutu.)
De middag verging. Gekabbel over ministeries, over de Boerenbond, over de vrijmetselaars, Polen, Spanje, over Hitler die er met de vuile voeten doorgaat, maar kan hij anders? De Fransen, de Engelsen, de Russen, heel de wereld wil hem wurgen! Toen merkte Tante Mona dat Louis ook bestond, zij vroeg: 'Content dat ge thuis zijt voor een tijdje?'
'Ja.'
'Zijt ge al in de atelier geweest?'
'Ja.'
'En wat zeiden ze? Dat ge gegroeid waart?'
'De meesten zeiden mij geen goeiendag.'
'Dat hebt ge met werkvolk,' zei Mama.
Tante Mona lachte, de bobbel in haar keel bewoog alsof er, een knokkel groot, een spartelend kind in zat. 'Wat dacht ge? Dat zij u gingen ontvangen als een prinses?'
'Nee.' Hij kreeg een kleur en stond op, ruimde kopjes en borden op.
'Gij moet dat verstaan,' zei Tante Mona, 'die jongens zijn er niet meer bij met hun gedachten, zij kunnen elk moment gemobiliseerd worden, zij kunnen elk moment hun werk kwijtspelen. En dat de zoon van de baas er is of niet, daar vagen ze tegenwoordig vierkant hun gat aan. Het is niet meer lijk vroeger toen het werkvolk respect had voor wie hun de week uitbetaalde. Voor de socialisten is alleman gelijk, alleman is de baas. En 't werkvolk denkt alleen maar: hoe kan ik de baas een kloot uitdraaien, met permissie gezeid.
En onze Staf, Constance, wil dat niet zien. Hij is koekegoed maar 't zal zijn ondergang zijn. Ik ben zijn zuster en ik kan hem goed verdragen, maar hierin, met permissie gezeid, is 't een grote dwazekloot. Hij zou aan de principes moeten vasthouden en de principes zijn dat de een de baas is en de andere een knecht. Juist, Louis? - Steek dat goed in uwe kop. Principes.
Ge hebt het toch gezien, Constance, in 't begin van 't jaar, die affaire van Dokter Martens? Hij heeft met de Duitsers gewerkt, Dokter Martens, in Veertien-Achttien, waarom? Voor ons, voor de Vlamingen, voor de Vlaamse principes. En nu is hij benoemd in de Academie voor Geneeskunde. Nee, zeggen de liberalen, dat mag niet, want hij is landverrader geweest, hij moet er uit! En de oud-strijders spelen de "Brabanconne", en zijn niet akkoord, en Paul-Henri Spaak speelt onder een hoedje met de Vlamingen om zijn postje als eerste minister te redden, hij zou zijn moeder verkopen, die papzak, goed, ruzie en miserie in 't straatje, en wat is er gebeurd? De Vlamingen zijn bij hun principes gebleven, zij hebben de liberalen laten schreeuwen: ''Ofwel Dokter Martens uit de Academie of we stappen uit de regering!" De Vlamingen hebben gezegd: ''Wel, gastjes, stap het dan maar af," en voila, meneer Spaak lag op zijn dik gat.'
'Die Dokter Martens is toch van de properste niet,' zei Mama. ''t Schijnt dat die kliniek van hem... enfin, ge verstaat me... dat ze van overal komen, van Duitsland en Frankrijk, de rijke vrouwen voor... ge verstaat me...'
'Ik versta het, Constance. Zwijg er maar over. D'r zitten ratten op het dak.'
(Dat ben ik, twaalf ratten en een rattenvanger, snuffelend op het dak, scharrelend op Mama en Tante Mona hun dakzolder vol geheimen, toespelingen, ineens afgebroken gesprekken.)
'rex zal overwinnen,' zei Louis.
'Maar ventje toch!' zei Tante Mona. 'Waar haalt ge dat uit? rex is allang om zeep. In Zesendertig, ja, dan had hij iets in de pap te brokken, de schone Leon Degrelle met zijn brillantine in zijn haar, maar nu, hoeveel zetels hebben ze nog van de eenentwintig in Zesendertig? Vier! - Is dat al wat ze u leren in 't klooster? Serieus? Over rex? Zijn de Zusters nog altijd zot van de schone Leon?'
'Nee.' Louis was bang dat hij overweldigd door de eerste dag thuis hardop zou beginnen te lachen, of huilen, dat hij tegen Mama's gezwollen buik zou glijden, met zijn wang tegen haar dijen. Hij zag de nonnen van het Gesticht in een woeste, zotte dans rond Degrelle, die smolt tot hij de afmetingen had van een van de kleintjes op de speelplaats, de nonnen walsten met flapperende rokken over het kleintje heen, dat piepte: rex, rex.
'rex heeft niemand in Vlaanderen,' zei Tante Mona. 'Geen ene leider, niet een die haar op zijn tanden heeft. Hun enige chef is die, hoe heet hij ook weer? toe, help me eens Constance, hoe heet hij? die senator die zijn twee benen afgeschoten is in Veertien-Achttien. Een brave vent en geleerd, maar 't is toch een invalide. 't Is wreed om zeggen maar de Vlamingen betrouwen dat niet, een man zonder benen.'
'En Roosevelt?' zei Louis. 'Die zit toch ook in een karreke.'
'Dat is iets anders,' zei Tante Mona. 'Daarbij, de Amerikanen kennen maar een politiek, die van het geld verdienen.'
'Wij zijn toch niet veel anders,' zei Mama.
'Maar Constance!' riep Tante Mona. 'Wat zegt ge nu? Wij hebben idealen.'
Mama glimlachte en wreef over de voetbal onder haar jurk.
'Zij zouden u senator moeten maken, Mona.'
'Ik zou het wel arrangeren,' zei Tante Mona. 'Direct al de Roden die naar Spanje zijn geweest om daar de priesters te massacreren tegen de muur. Direct al het kapitaal dat in de handen zit van de vreemden en de vrijmetselaars afpakken en gelijk verdelen onder de mensen die werken voor hun brood.'
Tegen die welving daar, tegen de gespannen wit-en-blauwe jurk daar liggen, luisteren naar het gegorgel en geklots daar binnen van het drijvend, zwemmend kind. Toen hij met Vlieghe worstelde, het licht gefrazel van Vlieghes maag.
'Waar kijkt ge naar, Louis? Naar mijn buik?'
'Naar uw broche.' Een zilveren schijfje met het paars silhouet van een reebok die sprong, of een gazelle die danste, vastgespeld, dwars door de jurk, aan haar week vel met de twee bulten.
'Zij heeft dat cadeau gekregen van een aanbidder,' zei Tante Mona. 'Maar ge moogt het nooit aan uw vader zeggen. Hij krijgt een hersenbloeding.'
'Maar Mona toch!' zei Mama zwakjes.
'Een mens mag toch een keer lachen,' zei Tante Mona. 'Louis, pak een keer die twee boterkoeken uit de kast.' Zij knabbelde, kauwde. 'Een mens alleen, een vrouw alleen, dat wil toch een keer lachen.'
'Maar ge hebt Cecile toch,' zei Mama.
'O, die!'
'Zij is toch braaf.'
'Een vrouw alleen, Constance. Zij zeggen altijd: ''een man alleen", van een vrouw alleen spreken ze niet. - Maar als 't donker wordt, en ge hebt gedaan met kuisen en dweilen, en ge hebt uwen afwas gedaan, en de dagen korten... Enfin, wij gaan niet klagen.'
'Nee,' zei Mama. En toen, bitter: 'Wij zouden blijven klagen.'
'Een mens moet toch af en toe een keer zijn hart luchten, Constance.'
'Louis,' zei Mama beslist, 'zoudt gij niet eens een toer doen? Ja? Maar niet te ver. En niet langs de Toontjesstraat!'
Langs de lage rijhuisjes van donkerbruine baksteen. Hij kon wel dansen. Het was weken geleden dat hij alleen op straat liep, zonder zijn gelijken in het kostschooluniform kwekkelend naast hem, zonder de reuzinnen in vele lagen waaiende gewaden.
Langs coiffeur Felix liep hij zeer snel, je kon nooit weten of daar een brulaap met scheerzeep op de wangen naar buiten schoot, aan je hand zwengelde, allerlei intieme details vroeg omtrent het Gesticht, omtrent Mama. Bij het hek van Groothuis, een textielfabrikant, sprong hij zo hoog hij kon en zag in de tuin een vrouw op het terras liggen, op de stenen. Zij had een strohoedje op, kralen rond haar nek, en verder niks aan. Hij durfde niet een tweede keer springen. De vrouw had, in die flits, op haar buik gelegen. Misschien had zij zelfs even haar hoofd opgericht op het ogenblik dat hij in de lucht zweefde. Wie was zij? Was meneer Groothuis in het laatste trimester getrouwd? Op de een of andere manier was dit uitgesloten. Papa zei: 'Georges Groothuis mag wel een liberaal zijn, het is toch een mens op zijn plaats.' En toen had Mama een geniepig geitenlachje laten horen. 'Kom er toch niet te dichtbij, Staf.' - 'Waarom dat?' - 'Ik zeg maar een ding, Georges Groothuis gaat niet gauw trouwen, let op mijn woorden.' - 'Waarom dat?' - 'Georges Groothuis en de vrouwen, dat gaat niet samen, meer zeg ik niet. En ik weet het van goede bron.'
Louis miste Vlieghe, vriend, toeverlaat, paladijn, apostel. Schildknaap Vlieghe, die nu de hele vakantie lang zonder hem in Wakkegem verbleef, een obscuur dorp waar Vader Vlieghe notaris was van keutelboeren. Hij had Vlieghe kunnen onderwijzen, uitleggen, bewijzen hoe hij, Louis, die door een griezelig toeval in het Gesticht was beland, hier in Walle, zijn eigen stad, zijn natuurlijke omgeving teruggevonden had. Walle, prinses van Zuid-Westvlaanderen, waarvan de sporen te vinden zijn in de vijfde eeuw, Vlieghe, langs de heirbaan van de Nerviers. De ruiters van Walle droegen toen al een rood schild met een witte halve bol in 't midden, omkronkeld door een witte draak. Wit en rood, Vlieghe, de kleuren van Walle Sporting Club waar mijn Oom Florent reservekeeper is.
Hij kwam langs de Toontjesstraat waar het slecht volk woont dat leeft van de Openbare Onderstand en al dat geld verdrinkt, de vrouwen zaten op de drempel met kinderen vol schurft, een eeuwige schande dat straatje zo vlak bij de kerk van de Heilige Antonius waar zij nooit naar binnen gaan, tenzij om er in te vluchten als de politie hen achtervolgt. Louis keek vol afgunst naar de ravottende jongens met hun rauwe grotemensenstemmen, kolengruis in hun oren en wimpers, zij schopten op een bal van papier en touw, zij vloekten. Alhoewel hij wist dat het een zonde was bleef hij staren en werd besmet door hun zonde en hij deed een van de vloekende jongens na en krabde ook in zijn kruis, aangetast door de bacillen van het kwaad. Vlieghe, zie je mij? Louis liep achter de kerk, in de schaduw van de vele kindmartelaars die dergelijke bekoringen hadden weerstaan tot de foltering en de dood, keek of niemand hem kon zien en sloeg heel gauw een kruis. Voor alle zekerheid sloeg hij er nog een toen hij langs de kerk van de Beestenmarkt kwam waar zijn ouders getrouwd waren en hij gedoopt werd.
Op de Markt ontweek hij het cafe 'Rotonde' waar Peter waarschijnlijk aan het bridgen was.
Vlieghe, kom. Hij nam Vlieghe bij de hand en trok hem mee naar boven, op de roetzwarte ijzeren trap, zij bleven beiden staan op de boogbrug, zij wachtten maar toen was Vlieghe er in een keer niet meer, het had weinig zin om te wachten op de hete, blazende mist van een stoomtrein als Vlieghe er niet bij was. Louis dacht: liever het Gesticht met Vlieghe, dan Walle zonder hem, maar ook dat hield niet lang stand, hij liet Vlieghe wegzakken, wegwaaien, en tuurde in elk winkelraam van de Doornikse wijk.
Uit de open deur van een cafe hoorde hij de vertrouwde stemmen van Wanten en Dalle die in rad en schel dialect een grap vertelden over een schoonmoeder. Hij hoorde het einde niet omdat een jonge bullebak in overall naast hem kwam staan, hem met een wiel wegduwde om zijn fiets te stallen, en vroeg: 'Is dat Wanten en Dalle?' Louis knikte en slenterde weg, weg van het ver weg uitvloeiende knetterende applaus.
Papa was dol op Wanten en Dalle, want dit was 'de stem van ons volk', zei hij heel dikwijls. De echte Wanten en Dalle zijn beeldjes uit de Middeleeuwen die bewaard worden in een van de vier hangtorentjes van het Belfort. De komieken van het radioprogramma 'Walle leeft!' die zich Wanten en Dalle noemden waren mensen zoals gij en ik.
Als 'Walle leeft!' uitgezonden werd moest iedereen in de huiskamer doodstil zijn, Papa lag achterover geleund in de cosy-corner, roerloos, met een begin van een lachje al beverig rond de mondhoeken.
'Manneke, zegt Bankier Geldzak, ik heb gehoord dat gij met mijn dochter wilt trouwen. - Ja, ik, meneere. - En als ik ze u zou geven en zij krijgt van mij gene roste kluit mee als bruidsschat, zoudt ge d'r nog mee trouwen? - Maar zeker, meneere! - Wel, manneke, ge krijgt ze niet, mijn dochter! - Ah, nee? En waarom niet, meneere? - Omdat ik geen dwazeriken wil in mijn familie!'
Papa lacht. Mama zegt: 'Waar halen ze 't uit?'
'Constance, stil,' snauwt Papa. 'Zij zijn al weer bezig.'
Wanten is log en dom en begrijpt nooit iets. Dalle, zijn vrouw, is een snibbig, verwoestend wezen. Maar soms is Wanten haar te slim af.
''t Is toch curieus, he, Wanten, hoe dat ge u kunt mispakken? Ik lees daar zojuist dat Columbus, als hij in Amerika kwam, peinsde dat hij Indie ontdekt had. - Ach Dalle, als ik met u getrouwd ben, peinsde ik dat ik het paradijs ontdekt had.'
'Dat is een fijntje,' zegt Mama.
'Ja,' zegt Papa, 'maar 't is ook juist. Al lachend zegt de zot zijn mening.'
Louis groette kwiek militair het doffe borstbeeld van Koning Albert, een wazige man, met een bril die aan zijn helm vastgelast was. Twaalf meter diep is hij in het ravijn gevallen, de Ridder-Koning die zo zielsgaarne bergen beklom. Kamerknecht Van Dijck wachtte aan de voet van de rots, maar de Vorst kwam maar niet terug. Om twee uur 's nachts struikelde baron Jacques de Dixmude over het touw waaraan het lijk van de Koning nog vastzat. Volgens Peter zijn het de communisten geweest, er zijn er veel in de streek van Namen en de Ardennen, waar Walen en vreemdelingen leven. En bij het onderzoek heeft het parket veel in de doofpot gestopt. Het parket beschermt de Franskiljons en iedereen die tegen de Kerk en tegen de Vlamingen is.
Sootjes ijskar ratelde voorbij, de pony stopte, kwijlde. Sootje blies op zijn koperen hoorn. Louis had geen geld bij zich, vervloekte de bende rellerige jongens van het College die bij de pastelkleurige kar pastelkleurige ijsjes aten. De College-jongens hadden ransels bij zich die uitpuilden van de boeken en de schriften. Binnenkort draag ik ook zo'n ransel, hij kan niet zwaar genoeg zijn. De kaften van die schriften zijn diepblauw, die van het Gesticht baksteenrood. Ik moet terug, Mama zit al op haar nagels te bijten. Nee, dat doet Mama nooit. Koning Albert heeft zich heldhaftig gedragen in het slijk van de loopgraven tijdens de Wereldoorlog, die juist uitbrak toen de reislustige Majesteit een lange autotocht wou maken dwars door Europa. Hij wou incognito reizen, de clubkaart van de Autoclub van Belgie bestaat nog, op naam van Graaf de Rethy, Leopold. Natuurlijk waren het niet de communisten geweest die de riddervorst gedood hadden. Peter liegt. Of Peter is een domkop, en dat is niet zo.
Marche-les-Dames, onheilspellend rotsig gebied. De Koning is bijziende, hij hangt loodrecht aan het touw en hijst zich op, zijn bril bewasemt, hij tast met zijn rechterhand de gekartelde wand af, hij graait in de natte klimop. Op dat ogenblik verschijnt in een kloof van de rots een man met een verminkt gezicht, de helft van zijn gezicht is ingedeukt, het ene oog ligt lager dan het andere en lijkt verlamd. 'Hangt u goed, Sire?' vraagt de man. - 'Merci, mon vieux, ik hang perfect.' - 'Goed zo, Sire,' zegt de man en haalt vanonder zijn draderige legerjas een broodmes te voorschijn. 'Herkent u mij niet, Sire?' 'Non, mon brave.' - 'Toch was ik bij u in de loopgraven aan de IJzer.' - 'Belgie dankt u daarvoor, mijn waarde.' - 'U heeft mij de twaalfde oktober 1917 met een missie belast achter vijandelijk prikkeldraad. Maar, niettegenstaande mijn smeekbede of ik even mijn bril mocht halen in de blokhut, hebt u mij bevolen onmiddellijk de bewuste missie te volbrengen. U gaf dit bevel in het Frans, Sire.' - 'Et alors, Flamand?' - 'Alors? alors ben ik uit de loopgraaf gesprongen, en bijziende als uw majesteit, op een granaat. Sire, dit is onrecht geweest en dit moet gewroken worden.' - 'Doe wat u niet laten kunt, slechte Belg,' zegt Koning Albert de Eerste. 'Adieu, slechte Koning,' zegt de verminkte en snijdt het klimtouw door, hij wacht niet op de doffe kwak beneden, maar snelt als een gazelle over de rotsen.
Toen Louis aan de vermaledijde Toontjesstraat kwam, reed een jongen op zijn autoped vlak langs hem. 'Schele,' zei de jongen. 'Uit de weg, schele.' Louis bleef recht voor zich uit kijken. Ik ben niet scheel, dit is onrechtvaardig, onnozel, en onwaar. De jongen reed door, onbezorgd zwiepend met een zeer soepele, losse linkervoet, de andere voet zat onwrikbaar tegen de houten plank geschroefd. Als ik straks een broertje krijg, zal hij mijn autoped willen, dat is niet tegen te houden.
Hij zag op de vensterbank van de Oudenaardse Steenweg, nummer twaalf, Tetje zitten in voetbalbroek.
'Heui,' zei Tetje, een dertienjarige vreemde uit de Balkan, een zigeuner, in ieder geval geen rasechte Vlaming, die wiebelde met donkerbruine benen en voeten in gele, rubberen sloffen met ovale gaten.
'Heui.' Louis kon de gevel van zijn eigen huis zien, de zon in het tralieraampje van de voordeur.
'Gij zijt er weer.'
'Ja.'
'Voor een tijdje?'
'Tot als de vakantie gedaan is.'
'Gaat ge mee naar Walle-Stade?'
Dat kon niet. Stade met paars-en-wit-gestreepte shirts was de club voor prutsers, armoezaaiers, lafaards. In Walle is er maar een eerbare club, Walle Sport waar Nonkel Florent reservekeeper is. Tetje was een supporter van Stade omdat zijn vader ijsjes verkocht aan de ingang. Bekka, Tetjes zuster, met zigeunerogen en dikke lippen, kwam uit het huis. Zij was gegroeid, maar bleef te klein voor haar leeftijd van elf. Er was sedert de laatste vakantie iets radders, gladders in haar gebaren en uitdagende zinnetjes.
'Een mens zou geld geven om u te zien,' zei zij. Zij droeg dezelfde rubberen sloffen als haar broer, een bebloemd gekreukeld jurkje en een riem van gebarsten wit leer.
'Gaat ge mee met ons naar de cinema donderdag?'
'Als hij mag van zijn moeder,' zei Tetje.
'Hij moet toch niet vertellen dat hij met ons gaat.' Zij huppelde op haar bruine, korte beentjes.
'Waarom niet?' vroeg Louis.
'Omdat,' zei zij en kwam zo dicht bij hem dat hij haar adem van Lutti-caramellen rook. 'Omdat uw Mama haar neus zou optrekken en zeggen: Jongen, dat ik u niet meer zie met dat gemeen volk.'
'Dat zou mijn moeder nooit...'
'Gemeen volk,' zei Bekka. 'Ik heb het haar zelf horen zeggen. Maar misschien was zij zat.'
Louis barstte in lachen uit. Het idee dat zijn moeder dronken zou zijn! Hoe haalde de kleine, donkerhuidige, in drie maanden tijd wijfachtig geworden rabauw dat in haar hoofd? Hij zag de zon bewegen in de voordeur van zijn huis.
'Ik moet weg.'
'Ja, haast u,' zei Bekka temerig. 'Of ze gaat kwaad zijn.'
'Ge hebt het mis,' zei hij toen hij al begon te lopen.
'Haast u en droom van mij,' zei zij en stootte een schelle lach uit, Rebekka Cosijns, miniatuurwaarzegster op de kermis, woestijnvrouwtje.
'Ga naar binnen, piskous,' zei haar broer.
'Allee, gasten, salut,'
zei Louis met de stem van Byttebier.
X BoMama
De klokken uit Rome kwamen teruggevlogen. Mama had een chocolade-ei verborgen achter de pot van de wc, Louis vond het meteen en at het helemaal op, wat in het Gesticht nooit had gemogen want Zusters vonden te veel chocolade slecht voor de lever. Mama dacht dat hij nog geloofde in eieren die uit de buik van de klokken vielen, in ooievaars, Sinterklaas, bloemkolen met kinderen erin. Of het sprookje dat de Duitsers in Veertien-Achttien de kerkklokken van haar dorp, Bastegem, hadden gestolen om er kanonnen van te gieten.
De klokken luidden de hele morgen en toen Louis boterkoeken en pistolets moest halen ontdekte hij in de wandelaars die hun Paaskostuum hadden aangetrokken niet een teken van ontzag of verbazing tegenover het gedingdong dat de lucht deed zinderen en om blijdschap vroeg omdat Jezus na al zijn smart en miserie verrezen was. De wereld werd met de dag onchristelijker, zei Zuster Econome, hun zielen gaan verloren en zij beseffen het niet.
Papa trok zijn lichtbeige pak aan, zei: 'Kom, jongen.'
Louis moest mee naar BoMama, Papa's invalide moeder. Papa ging heel snel, vertraagde pas bij de Beestenmarkt en bleef toen staan in het voorgeborchte van de cinema 'Vooruit', waar de Rode Jeugd regelmatig vergaderde en, na opruiende gezangen, in optocht met vlag en trommels door de Zwevegemstraat stapte. Papa bekeek aandachtig de foto's van de film van de week, fel geschminkte meisjes in ondergoed hielden hun armen om mekaar geslagen en keken Louis verwilderd aan. Matrozen zongen zo heftig dat je hun verhemelte zag. Een dikke blonde in avondtoilet werd vermoord door een tanige hand die uit een witgesteven manchet stak, het mes drong in de uitdeinende bult van haar borst, zij schrok, zij herkende de dader, haar helblond haar lichtte op als een aureool.
'Het is weer zo'n Franse vaudeville,' zei Papa, zijn lichaam verliet het voorportaal van de helse foto's, maar zijn hoofd draaide nog een paar keer onwillig om.
'In die Franse films kunt ge nooit een keer iets zien dat de mens verheft,' zei Papa tegen BoMama. 'Het moet altijd of onnozel zijn of gemeen, l'Amour toujours. Dat de regering dat toelaat! Maar ja, 't zijn films die uit Frankrijk komen en de jood Blum is daar de baas. En onze eerste minister, die pierrot van een Pierlot, hij danst op de koord, ja, en op de maat van Franse muziek.'
'Och, schei toch uit, Staf,' zei BoMama. 'De mensen zien toch liever een schoon bloot Frans vrouwmens dan Tineke van Heule!'
'Moeder, 't is dat ge mijn moeder zijt en dat ik u respecteer, maar ge hebt ongelijk. Natuurlijk dat de gewone mens, de werkmens, liever schunnigheden ziet, maar dat komt omdat hij niet beter weet. En het is daarom dat wij 't voorbeeld moeten geven en beletten dat onze Vlaamse jeugd nog verder vergiftigd wordt door die vuile Franse zever in pakskes!'
BoMama verschoof haar breed, welig figuur in de rotanstoel en grinnikte naar Louis, die haar op dit ogenblik liever zag dan wie ook op aarde. Toen hij binnengekomen was had zij naar haar hart gegrepen, zij had hem zes zeven keer slobberig gekust op zijn wangen, in zijn nek. 'Mijn ventje, mijn ventje,' had ze geroepen en hoe klemvast mollig haar armen ook waren, hij had zich niet verweerd.
Zij had haar heup gebroken vier jaar geleden en zat meestal in de rotanstoel bij de Leuvense stoof. Zij leek op een bulldog met waterige, alerte pretoogjes en hangwangen die wegzakten in de dorre, vele rimpels van haar kolom van een nek. Platte, rode oren waarover zijig, dun, wit haar hing.
'Gaat gij u laten vergiftigen, Louis? Wat horen wij nu?' vroeg zij grinnikend.
'Ja,' Louis lachte medeplichtig.
'Moeder,' zei Papa, 'is er hier geen boterhammeke met 't een of 't ander?'
'Helene,' brieste BoMama en alsof zij op de trap had zitten wachten, kletterde Tante Helene de kamer binnen. Zij sloeg op Louis' achterste.
'Wat een cadet! 't Wordt tijd dat ik hem meepak naar de "Montecarlo". Wij gaan er een serieuze danseur van maken.'
'Helene, die jongen vergaat van de honger,' zei BoMama en Louis wist niet of ze hem of Papa bedoelde. Er kwam een grote stenen kom vol ingelegde haring op tafel. Papa at meteen, voorovergebogen, schrokkend, drie haringen onder de goedkeurende blik van zijn moeder. De moeder voedt het kind.
'Zo kan uw Constance ze niet gereedmaken, he,' zei BoMama.
'In geen twintig jaar,' zei Papa, verraderlijke echtgenoot.
'Mama maakt ze niet in 't zuur, maar in de gelei met citroen,' zei Louis.
'Waarom niet?' zei BoMama. 'Dat kan ook eens smakelijk zijn voor een keer.'
Papa dronk drie glazen tafelbier. Tante Helene bekeek zichzelf in een ovaal spiegeltje in een ijzeren hartvormige lijst, zij maakte een grimas en draaide zich toen om, met een doodsgrijns, zij wees naar haar (voor de familie Seynaeve onnatuurlijk gaaf en wit) gebit. 'Wa vinne van?' bracht zij uit, terwijl haar mond gesperd bleef.
''t Is wel,' zei Papa en viste in de kom naar de vetste haring.
'Zij heeft het aan haar vader gevraagd,' zei BoMama grimmig, 'eerst voor haar Nieuwjaar, dan voor haar verjaardag, dan voor haar Pasen. Zij heeft het proper gevraagd. ''Alstublieft, vader," en weet ge wat hij zei? ''Iemand die biefstuk kan eten zoals gij vanmiddag, mankeert niets aan zijn tanden!" Ik heb ze uit mijn eigen zak moeten betalen, dat kind durfde niet meer op straat. Louis, is dat nu praat voor een vader tegen zijn dochter?'
Peter sprak al twee jaar niet meer tegen zijn vrouw. Hij sliep naast BoMama, at aan de tafel vlak naast de rotanstoel, zat op twee meter naast haar de krant te lezen, praatte met zijn zonen en dochters, maar richtte het woord nooit tot zijn wettige echtgenote. 'Florent, zeg aan uw moeder dat zij mijn was moet klaarleggen tegen donderdag.' - 'Helene, hier is zes frank, geeft dat aan uw moeder voor poeders van 't Wit Kruis.' Dit terwijl zij erbij zat te koken van koleire. In 't begin, twee jaar geleden, had ze geantwoord. 'Zeg, charlatan, ik ben niet doof,' of 'Dwazekloot, kunt ge mij dat niet zelf zeggen?' maar tegenover het kil gezicht (het IJzeren Masker) had zij geen verweer. Zij had nog een tijdje: 'Blaas', 'Rotzak', 'Potuil' geroepen, toen niets meer.
'Ge moet hem verstaan,' zei Papa.
'Verstaan? Wat is er te verstaan aan een onmens die zoiets zegt tegen zijn dochter waarvan de tanden uitvallen op hare ouderdom van twintig jaar.'
'Tweeentwintig,' zei Tante Helene.
'Kijk, van over hem te beginnen spreken, 't pakt mijn asem af, ik krijg hartkloppingen.'
'Gij zoudt moeten vermageren,' zei Papa. 'Dat is het, anders niets.'
''t Is al water,' zei BoMama, 'voor de rest ben ik vel over been.'
'En ge pakt uw pillekes niet,' zei Tante Helene als een Zuster tegen een allerkleinste op de speelplaats in 't verre Gesticht.
'Waarvoor moet ik ze nemen eigenlijk? Waarom? Het ligt toch allemaal in de handen van Onze Lieve Heer,' zei de schommelende, boordevolle zak water. 'Of in de handen van Hielter.'
'Hit-ler, moeder.'
'Wat peinst ge, Staf, gaan ze Hielter kunnen tegenhouden? Hij draait zot de laatste tijd.'
'Zij gaan van ver moeten komen om hem tegen te houden. Steek dat in uw hoofd, moeder, tegen 't ideaal is er niets bestand. Als iemand of een heel volk zijn leven wil geven voor zijn geloof, dan is daar niets tegen te doen.'
'Hebt gij de koning zijn foto gezien in de gazet? Hij blijft triestig. Voorzeker dat die mens zijn ogen uit zijn hoofd schreit. En een koning, dat kan een keer niet uitgaan naar een cafe of naar de voetbal, dat zit daar maar zijn hart op te vreten in zijn paleis.'
De treurnis van Koning Leopold sloeg over naar haar hondachtige blik. Ik moet voor haar zorgen, dacht Louis, zij gaat gauw dood, de waterzak zal barsten.
''t Schijnt dat hij naar het Landjuweel gaat komen,' zei Papa, 'en dat is jammer voor onze kring "De Leiezonen" want onze voorzitter heeft juist beslist om niet mee te doen aan 't Landjuweel omdat met de mobilisatie de mensen hun gedacht niet staat op serieus toneel. Wij willen "Het Geding van Onzen Heer" spelen of "Kinderen van Ons Volk" in de feestzaal van de Patronage, maar zegt onze voorzitter, in momenten van nationale crisis moeten we geen zware kost brengen, maar iets luchtigs, zodat er veel volk komt en dat we een schone opbrengst hebben voor het Pakket van de Soldaat. Wij gaan meedoen aan "De Lustige Boer" als figuratie bij "De Breydelzonen". Omdat een operette, daar derangeert een mens zich nog voor. Schone kostuums, schone stemmen, muziek die meesleept. Dan peinst ge niet en de tijd passeert aangenaam.'
'Er is iets van,' zei BoMama zonder overtuiging. Zij is iemand als Zuster Sint Gerolf ver weg, geteisterd, breekbaar, maar weerbarstig tegenover de vijand. Ik zal voor de twee vrouwen zorgen, dat is mijn opdracht. Papa keek De Leiegalm in.
'Bezie dat. Al die reclame. Wat dat niet opbrengt. Silvikrine voor 't haar. Aspirine. Cirio-tomaten. De loterij van de Landelijke Kas. En als ge als serieuze onafhankelijke drukker om een publiciteitje vraagt voor een reclameblad dat honderd keer duidelijker en schoner gedrukt is op de laatste moderne Duitse machine, dan is 't van ''O, Mijnheer Seynaeve, wij hebben al geadverteerd in De Leiegalm want wij zijn toch katholieken voor alles, he" - ''En ik, ben ik geen katholiek, misschien?" - ''Jawel, natuurlijk Mijnheer Seynaeve, maar gij zijt meer een katholieke flamingant."
''t Is al politiek!' schreeuwde Papa, 'wij zijn verziekt van de politiek.'
BoMama knipoogde naar Louis.
'Trek u dat allemaal niet aan, ventje,' zei zij, 'de politiek en heel de hutsekluts van de grote mensen. Zorg liever dat ge regelmatig naar achter gaat, alle dagen als 't kan. Als 't niet kan, gedroogde pruimen, en gij zijt gered en schoon gekuist. Al de rest is zottigheid en rottigheid in de hersenen.'
Tante Helene ging mee, de trapjes op, naar de voordeur.
'Niet vergeten, he, Louis, wij gaan samen naar de Montecarlo gaan dansen.' Zij wilde weer op zijn achterste slaan maar hij ontweek haar. Vlak voor zij de deur dichtdeed liet zij nog even haar nieuw gebit zien.
Buiten deed Papa een paar beslissende passen en draaide zich toen om. Hij inspecteerde de gevel van het huis (dat hij eens tegen Moeder-Overste 'het patriciershuis van mijn vader' had genoemd) van onder tot boven, alsof hij er de waarde van schatte om het te verkopen bij de dood van zijn ouders. Of hij zocht naar barsten in het pleisterwerk, naar duiven die de goot verstopten, of naar kapotte ruiten. Toen zakte Papa door de knieen en keek in de ramen van de kelderkeuken. BoMama moest hem nu ongetwijfeld ook zien, want zij bleef altijd nog een drietal minuten naar de straat kijken nadat de deur was dichtgeslagen. Dan zag zij nu haar zoon aan de voorkant, met achter hem fietsers en halve platanen en naar Louis moest ze raden want haar allerliefste kleinkind gaf zich niet de moeite om voorover te buigen en bleef onzichtbaar.
'Wuift zij naar ons?'
'Nee,' zei Papa. Hij richtte zich op met een klaaglijk zuchtje. Hij zei: 'Ja, ja, mijn moederke.'
Zij stapten in de richting van de markt. Dus niet naar huis, niet naar Mama. Papa legt een hinderlaag, hij leidt mij ergens heen.
'Mijn moeder is een heilige vrouw,' zei Papa, het klonk dreigend, het duldde geen tegenspraak.
Louis zei maar niet wat hij vond. BoMama was misschien een martelares vanwege de kwellingen, haar aangedaan door haar helse echtgenoot, mijn dooppeter, maar een heilige? Het was bespottelijk en alleen te verklaren door de blinde liefde van Papa voor zijn moeder. Maar kon je een martelares zijn zonder heilig te zijn? Hij zou het aan Zuster Engel vragen. Zuster Engel zou haar bijna doorzichtige vingers waarmee zij meestal aan haar crucifix frummelde, naar haar mond brengen, met haar wijsvinger over haar onderlip wrijven en zeggen: 'Dat is een goeie vraag, Louis.'
Zuster Engel kon ook mooi voordragen, dan schetsten die klauwende, aaiende vingertjes hele korenvelden, zeeen, schepen in de lucht. 'O, Belgie, dierbaar vaderland. Hoe fel de woeste baren klotsen. En werpen menig schip op strand. Gij staat onwrikbaar als de rotsen.'
'Louis, hoe lang, denkt ge, zal uw BoMama nog leven? 't Is een rare vraag, ik weet het, maar ik zou uw gedacht daarover willen weten.'
'Nog lang,' zei Louis.
'Ja, maar hoe lang?'
'Vijf jaar?'
'Ik weet het niet,' zei Papa. 'Zij is versleten voor haar tijd. En ze zegt soms zulke rare dingen. Soms beziet ze mij en 't is alsof ik er al niet meer ben. - Maar ja, de mens wikt en God beschikt.'
Had God beschikt dat BoMama met Peter zou trouwen en met geen andere man? Natuurlijk. Maar had God zijn goeie dag gehad die dag? Natuurlijk. Hij heeft zijn redenen en dat zijn meestal raadsels, en je mag daar niet aan twijfelen, maar toch...
('Uw Peter,' zei BoMama, 'de eerste keer dat ik hem zag, had een kostuum aan dat voorzeker nog van zijn vader kwam, het blonk aan de ellebogen en aan de knieen. Ik zag hem komen en ik zei tegen mijn zuster: ''Margo, hij komt naar ons, het is voor u." "Nee," zegt zij, ''Agathe, het is voor u." Hij had nog een beetje haar in die tijd, van dat bruinrood kroeshaar en het plakte op zijn hoofd van verlegenheid. Zijn micaboord met die grijze plastron was ook veel te nauw en hij had vergeten de fietsspelden van zijn broek te halen. ''Juffrouw," zei hij, ''gij kent mij niet, hoe zoudt ge? ik ben niemand, maar ik ken u wel" - ''Hoedat, meneer?" - ''Ik heb u gezien bij de prijsuitreiking van de Retorica in het Sint Amandscollege waar dat uw broer, geloof ik..." Ik zeg: ''Onze Honore?" - ''Ja," zegt hij, ''Honore, ik heb hem nog speciale les gegeven in rekenen en in scheikunde. En sindsdien kom ik heel dikwijls langs uw deur in de Burgemeester van Outryvelaan." Ik zeg: ''Onze Honore is zeer content van uw lessen!" En Margo, die zotte trien, zegt: ''Ja, hij is fel vooruitgegaan in rekenen." Wat om te treiteren was, want Honore was blijven zitten, met vijfenveertig ten honderd. ''Als 't niet derangeert," zegt hij, ''zou ik u willen vragen, juffrouw, of ik u mag inviteren, als 't zou passen, ge weet nooit, om met mij naar de opera te gaan, ik heb toevallig een kaartje over."
Louis, mijn ventje, dat is de dwazigheid van mijn leven geweest, "Elixir d'Amour" van Donizetti is mijn ondergang geweest. 't Schijnt dat Donizetti zot gestorven is, wel, ik was nog zotter.
O, hij was zo charmant, uw Peter. Bonbons, bloemen. Maar mijn vader zegt: ''Agathe, een onderwijzer, zelfs al geeft hij speciale lessen, dat is toch niets voor een Demarchie." Maar ja, kind zijn, van niets weten, uitgekeken zijn op uw familie en uw vriendinnen, en denken dat het is als bij Racine in het pensionaat: ''Il faut que j'aime enfin..." en voor dat ge 't weet, zijn er kinderen en loopt er daar een in huis die wreed en jaloers is als een tijger en lastig. Gij denkt: iedereen moet zijn kruisje dragen, maar na een paar jaar vraagt ge u af waarom eigenlijk? En 't is als bij Racine, maar 't is een andere scene, 't is van: ''Et moi, je lui tendais les mains pour l'embrasser, mais je n'ai trouve qu'un horrible melange." En er komen altijd maar nieuwe kruisjes bij. Lijk verleden week, dat hij, expres, uwe schone Peter, nevens het bakje in de wc pist, alleen om mij en Helene te verplichten het op te kuisen. Helene zegt: ''Mama, het is misschien het prostaat," maar Louis, mijn ventje, ik ken hem tot op de draad, hij doet het expres.'
De ammoniaklucht in de veranda van de Filips van Elzaslaan. De deur van de wc staat altijd open. Het bewuste bakje is een verroest, lichtgroen geverfd urinoirtje met geiriseerde kleuren rond het gekartelde schijfje met de bijna dichtgekoekte gaatjes.
'Maar ik heb me laten vertellen door Georges de elektricien dat het mogelijk is om een elektrische draad te koppelen aan dat bakje, zodat de elektriciteit hem bij zijn straal een schok geeft die hij nooit zal vergeten.'
'Maar BoMama, ge zegt dat hij er nevens pist.'
'Niet alles, natuurlijk. Het is genoeg dat er een klein straaltje contact heeft met de draad... Maar goed, ge denkt daar een keer aan, en ge doet dat niet, ge hebt toch te veel respect, 't is tenslotte de vader van uw kinders.'
Tante Helenes hees lachje. 'Vooral, Mama, dat ge hem zoudt straffen langs waar die kinders gekomen zijn.'
Louis was beledigd dat BoMama dergelijke intieme geheimen met een elektricien besproken had, maar toen lachte hij wat mee, met de vrouwen.
'Hij zou verschieten,' zei hij. ''t Zou lijk een bliksem zijn.'
'Ja, he?' zei BoMama en haar gezicht lichtte op. 'Misschien dat wij het toch een keer zouden moeten proberen. Georges zegt dat ge die elektrische draad schoon open en bloot moet krabben.'
'Nee,' zei Louis beslist. 'Ge moogt geen kwaad met kwaad vergelden. Jezus heeft dat ook niet gedaan, zelfs niet als de Joden nagels hebben geslagen dwars door zijn handen en voeten.'
'Ja, maar ik ben Onze Lieve Heer niet,' zei BoMama en legde toen een patience. Het waren nieuwe kaarten. Toen zij schudde en uitlegde leek het alsof ver weg een pony driftig op bevroren straatkeien kletterde, nee, het was alsof een jongen langsfietste met aan zijn wiel een kartonnetje dat tegen de spaken kletterde.
'En wat hij gedaan heeft als ik in verwachting was van Marie-Helene, God hebbe haar ziel!
In 't putje van de winter was het en ik lag in bed met een buik van hier tot ginder. Hij stuurt Mona zogezegd om een heleboel boodschappen en hij zendt ook de kuisvrouw naar huis opdat ik helemaal alleen zou zijn en hij doet de deur open van de slaapkamer, dan de deur van de gang, dan de deur van de gang van het eerste verdiep en dan nog de voordeur, alles wagenwijd open, zodat de ijswind van onze straat naar binnen waait, en dan moest ik opstaan in mijn tabbaard, al die trappen af om de deuren toe te doen, ik moest mij vasthouden aan de leuning om met die buik niet naar voor te kantelen, en weer al die trappen op. En dat noemt zijn eigen: vader van mijn kinders! Nu gij, Louis! En wordt hij gestraft door uwe Onze Lieve Heer? Nooit van zijn leven! Maar ik wel! Met de dood van onze Marie-Helene, en met mijn heup die kapot is, niet meer te repareren.'
Dat laatste was heiligschennis natuurlijk, maar Jezus, vergeef haar, zij meent het goed, zij kan het alleen niet uitleggen! Hij zei: 'God zal hem ook wel krijgen vandaag of morgen.'
'Geloof dat niet, ventje. Het is ongelijk verdeeld. Door onze schuld, maar ook door Onze Lieve Heer. Hij trekt soms expres de deugnieten voor.'
'Dat is niet waar. Waarom zou hij dat doen?'
Er verscheen een meisjesachtige, plagerige uitdrukking op haar gezicht. Zij verschoof haar gezwollen lichaam, de rotanstoel kermde als een heel klein konijn.
'Als Hij van alles is, uwe Onze Lieve Heer, dan is Hij ook op tijd en stond een schone smeerlap.'
Geschokt riep Louis: 'Dat moet ge direct, vandaag nog biechten!'
'Maar ventje,' riep ze triomfantelijk, 'ik heb dat al tien keer gebiecht aan de onderpastoor en hij zegt: ''Madame Seynaeve, zaagt daar niet zo over, het is allang vergeten en vergeven in de ogen van Ons Heer, maar als ik u een plezier kan doen, wel, zeg dan twaalf onze vaders en tien weesgegroetjes." Ik zeg: ''Mijnheer de onderpastoor, het is goedkoop." - ''Zaag niet, madame Seynaeve," zegt hij.')
Toen Papa de weg langs de Kouter nam, werd zijn hinderlaag zichtbaar. Hij stootte met zijn elleboog tegen Louis' bovenarm. 'Louis, sleep niet zo met uw voeten. En houd u recht. Wij komen aan de Grote Markt. Allee, een beetje tenue.' Het was dus van tevoren geregeld, waarschijnlijk al drie dagen voorbereid, zij, de twee jongere Seynaeves, vader en zoon, zouden als lijfeigenen en laten op de Grote Markt in het cafe 'Rotonde' hun eerbetuigingen moeten brengen aan de Grote Landvoogd, Peter, die er rond die tijd zijn dagelijkse partij bridge speelde. Vandaar ging hij dan naar zijn ander stamcafe: 'Groeninghe', waar de Leeuwenvlag uithangt.
En ja, in de schaduw van het Belfort zag Louis Peter door de ruit met de palmen van het cafe 'Rotonde'. Zou Peter in de wc van cafe 'Rotonde' ook ernaast pissen?
Vader en zoon Seynaeve waadden door de bittere sigarenwalm naar de grootvader. Peter staarde naar de kaarten in zijn hand, zijn andere hand, die met de zegelring, lag, met wijdgespreide vingers, alsof zij steun zocht, op een krant. Het was uiteraard onmogelijk dat hij zijn zoon en kleinzoon niet had opgemerkt. Het was ook redelijk dat hij hen negeerde. Zij naderden het tafeltje met het groene tapijt, met de drie asbakken en de deftig geklede heren, en bleven staan. Toen gooide Peter ineens zijn kaarten neer, waarop de drie andere heren meteen heftig begonnen te tellen. Peter stak zijn handen in de lucht, alsof het Louis' schuld was dat hij verloren had. Maar onmiddellijk daarna leek hij zich te vermannen in de tegenspoed, de landvoogd van de 'Rotonde', en zei: 'Aha, onze Louis.'
'Dag, Peter.'
'Wel, komt ge uwe nieuwjaarsbrief voorlezen?' De heren monkelden.
'Nee,' zei Louis kalm.
'Geen nieuwjaarsbrief, geen drinkgeld!'
'Ik heb hem al voorgelezen vier maanden geleden.'
'Potversnotjes! Het is waar. Met al de miserie de dag van vandaag vergeet een mens de tijd van het jaar.' Peter sloeg op de verweerde, groenpluche plek op de bank naast hem. Louis ging zitten, de kaarten werden opnieuw gedeeld. Papa was het niet eens met de manier waarop zijn vader speelde, hij kreeg zenuwschokjes in zijn lichaam, alsof hij de winnende kaart uit Peters bruingevlekte hand wou rukken.
Peter verloor en betaalde.
Toen praatten de heren over Graaf d'Aspremont Lynden, hij zou weer Landbouw krijgen, zoals onder Paul-Henri Spaak, en wat kende die Franskiljonse nobiljon nu van landbouw? Hij heeft alleen maar tomaten gezien in een hors-d'oeuvre! En de Duitsers die aan het roeren zijn, het is lastig volk, het zijn harde werkers, akkoord, en het zijn patriotten meer dan wij hier in Belgie, akkoord, maar ge kunt er toch niet gerust in zijn, kijk maar zoals ze Tsjechoslowakije hebben ingeslikt in een-twee-drie. Maar we mogen alles niet te zwart zien ook. Chamberlain heeft schoon werk geleverd, ze gaan hem de Nobelprijs geven. Schoon werk, ja, maar het heeft niet veel geholpen, want Hitler wil nog altijd Danzig terug en hij wil een autoweg naar Oost-Pruisen. Hij is zot van autowegen, Hitler.
Maar moeten we nu bewapenen lijk dat onze koning dat wil, of niet? We moeten gewoon neutraal blijven, dat is 't zuiverste. Mijnheer Daels, de voorzitter van de Openbare Onderstand, beweerde dat de trillingen in Hitlers stem op 228 per seconde werden geschat, terwijl een gewone mens in zijn sterkste koleire geen 200 haalt.
Toen sloeg Peter de sigarenrook weg alsof hij een mug verjoeg. Het was een signaal. De heren begonnen gehoorzaam te kaarten. Papa en Louis mochten weg, wat aangegeven werd door eenzelfde achteloos wuifgebaar van Peter. Papa vroeg of hij morgenavond kwam eten. Louis dronk te snel het bodempje van zijn chocolademelk op, hij verslikte zich. Peter schaamde zich tegenover zijn bridgepartners, hield zijn kaarten vlak tegen zijn gilet, hoestte als om het keffend geluid van zijn kleinzoon teniet te doen, en zei: 'Morgen? Misschien. Als ik tijd heb. Wat is er te eten?'
'Constance dacht aan kalfsroti.'
'Met worteltjes,' zei Peter, 'het is geen slecht idee.'
Op straat zei Papa gedempt: 'Hebt ge die rosse meneer goed bezien die naast Peter zat en die de hele tijd won?' Dat is meneer Tierenteyn. Ge zoudt het niet zeggen aan zijn figuur en aan zijn stom bakkes, maar hij is van de geheime diensten. Hij spioneert voor de Engelsen. Ja. Met zulke gasten is heel Belgie vergeven. Zij zeuren wel over de vijfde colonne van de Duitsers, maar er zijn er veel meer aan de kant van de Fransen en de Engelsen, van die spionnen. Daarom, ik zeg het voor uw goed en voor later, Louis, altijd opletten met wie dat ge te doen krijgt, en zeven keer nadenken voor dat ge spreekt.'
Papa nam zijn hoed af en wiste zijn voorhoofd af met een rood en wit geruite zakdoek, de klassieke boerenzakdoek van ons volk van eeuwen her. Peter had kraakheldere witte zakdoeken die net eventjes als een streepje karton uit zijn borstzak staken. Een keer gebruikt en verfrommeld, ging de zakdoek in de rechtermouw. Zakdoeken gebruikt men voor seinen, signalen, geheime tekens. Als ik groot ben zal ik daarvan op de hoogte worden gesteld. De zakdoek waarmee men zwaait bij een of ander afscheid moet wit zijn uiteraard, dan zie je hem beter. Mozes wuivend van op zijn berg naar de stammen beneden. De rood-en-witte ruitjes van Papa's zakdoek betekenen: eenvoud, verbondenheid met de armste mensen, afkeer van Franse kanten frutseltjes. De zakdoek is ook een hulpmiddel, om niet te zeggen een wapen voor een handelaar als Papa. Dat heeft Louis al twee keer gezien in het Gesticht toen Papa op bezoek kwam. Getraind door Peter ongetwijfeld, is Papa op zijn manier een goochelaar. Eerste beweging: zwetend zeggen: 'Wat is het hier warm!' en naar zijn zakdoek zoeken. Ten tweede: 'Aha, hier is ie!' en zakdoek uit de broekzak trekken. Ten derde: Met de zakdoek de paternoster naar boven rukken, tot de paternoster op de grond valt. 'Tiens, o pardon.' Ten vierde: Verlegen glimlachend om je eigen vroomheid, de paternoster oprapen, weer opbergen, ingetogen kijken alsof het vingercontact met de ebbenhouten kralen je weer kracht heeft verleend om verder te leven. Deze maneuvers kan Papa onmogelijk zelf bedacht hebben, Papa is daar te onrustig, te grillig, voor. Nee, systematiek, daarvoor moet je bij Peter zijn.
Louis sleepte opzettelijk met zijn voeten, maar Papa merkte het niet eens.